Выбрать главу

‘Wat is er? Wat gebeurt er?’ vroeg Tanis aan Gilthanas.

Maar de elf besteedde geen aandacht aan hem. Hij tuurde door de ochtendschemering naar het bos. ‘Portios!’ riep hij.

‘Tanis, wat gebeurt er?’ Sturm was rechtop gaan zitten, en dat was het eerste wat hij in vier dagen zei.

‘Porthios is de broer van Gilthanas. Ik denk dat dit een reddingsactie is,’ zei Tanis. Een pijl scheerde vlak langs de ridder heen en bleef steken in de houten zijkant van de wagen.

‘Aan een reddingsactie zullen we niet veel hebben als we het niet overleven!’ Sturm liet zich op de grond vallen. ‘Ik dacht dat elfen zo goed konden schieten!’

‘Blijf laag bij de grond,’ beval Gilthanas. ‘De pijlen zijn slechts bedoeld als dekking voor onze ontsnapping. Het is slechts een afleidingsmanoeuvre. Mijn volk kan niet rechtstreeks de confrontatie aangaan met zo’n grote groep. We moeten klaar zijn om het bos in te vluchten.’

‘En hoe komen we uit deze kooi?’ vroeg Sturm.

‘We kunnen niet alles voor jullie opknappen!’ antwoordde Gilthanas kil. ‘Er zijn magiegebruikers—’

‘Ik kan niets zonder mijn spreukbenodigdheden!’ siste Raistlin van onder een bank. ‘Blijf liggen, oude man,’ zei hij tegen Fizban, die geïnteresseerd om zich heen keek.

‘Misschien kan ik iets doen,’ zei de oude tovenaar met een schittering in zijn ogen. ‘Eens even denken...’

‘Wat gebeurt er, in de naam van de Afgrond?’ brulde iemand in het donker. Daar kwam schaarsmeester Padh aan gegaloppeerd. ‘Waarom staan we stil?’

‘Wij aangevallen!’ kreet Sestun, terwijl hij onder de wagen vandaan kroop, waar hij dekking had gezocht.

‘Een aanval? Blyxtshok! Rijden met die wagen!’ riep Padh. Er boorde zich een pijl in zijn zadel. De rode ogen van de schaarsmeester vlogen open, en hij keek angstig naar het bos. ‘We worden aangevallen! Elfen! Ze willen de gevangenen bevrijden!’

‘Menner en wachter dood!’ riep Sestun. Hij drukte zich met zijn rug tegen de kooi toen een pijl hem op een haartje miste. ‘Wat ik doen?’

Er zoefde een pijl over Padhs hoofd. Hij moest bukken en zich stevig aan de hals van zijn pony vastklampen om te voorkomen dat hij uit het zadel viel. ‘Ik haal wel een nieuwe menner,’ zei hij haastig. ‘Blijf hier en bewaak deze gevangenen met je leven! Als ze ontsnappen, houd ik jou verantwoordelijk.’

De schaarsmeester drukte zijn sporen in de flanken van de pony, en het angstige dier sprong wild naar voren. ‘Mijn wachters! Kobolden! Kom hier!’ riep de schaarsmeester terwijl hij naar de achterkant van de karavaan galoppeerde. Er klonk geschreeuw ten antwoord. ‘Honderden elfen! We zijn omsingeld. Organiseer een charge naar het noorden! Ik moet dit melden aan heer Canaillaard.’ Padh hield zijn pony in toen hij een draconenkapitein zag. ‘De draconen bewaken de gevangenen!’ Nog steeds schreeuwend spoorde hij zijn pony aan, en honderd kobolden renden achter hun dappere leider aan, weg van het strijdperk. Al snel waren ze uit het zicht verdwenen.

‘Nou, van de kobolden hebben we geen last meer,’ zei Sturm met een glimlach op zijn grimmige gezicht. ‘Nu hoeven we ons alleen nog druk te maken om een stuk of vijftig draconen. Overigens, het zullen wel geen honderden elfen zijn, ofwel?’

Gilthanas schudde zijn hoofd. ‘Hooguit een stuk of twintig.’

Tika, die plat op haar buik op de vloer lag, tilde voorzichtig haar hoofd op om naar het zuiden te kijken. In het bleke licht van de ochtend zag ze ongeveer een mijl verderop de logge silhouetten van de draconen, die aan weerszijden van de weg dekking zochten voor de elfenboogschutters, die achter hen aan kwamen om hen met pijlen te bestoken. Ze legde haar hand op Tanis’ arm en wees naar hen.

Tanis keek achterom. ‘We moeten uit deze kooi zien te komen,’ zei hij.‘De draconen zullen niet de moeite nemen ons naar Pax Tharkas te brengen nu de schaarsmeester er niet meer is. Ze slachten ons gewoon in onze kooi af. Caramon?’

‘Ik zal mijn best doen,’ bromde de krijger. Hij stond op en klemde zijn enorme handen om de tralies. Hij sloot zijn ogen, ademde diep in en probeerde ze uit elkaar te trekken. Zijn gezicht liep rood aan, de spieren in zijn armen bolden op, de knokkels van zijn handen werden wit. Het had geen zin. Hijgend liet Caramon zich op de grond vallen.

‘Sestun!’ riep Tasselhof. ‘Je bijl! Sla het slot stuk!’

De greppeldwerg sperde zijn ogen open. Hij staarde naar de reisgenoten en keek toen nerveus om in de richting waarin de schaarsmeester was verdwenen. Zijn innerlijke tweestrijd was duidelijk zichtbaar op zijn vertrokken gezicht.

‘Sestun...’ begon Tasselhof. Een pijl zoefde langs de kender heen. De draconen achter hen rukten op en vuurden pijlen af op de kooien. Tas liet zich plat op de grond vallen. ‘Sestun,’ begon hij opnieuw. ‘Als je ons helpt hieruit te komen, mag je met ons mee!’

Een ferme, vastbesloten blik verhardde Sestuns gezicht. Hij reikte naar zijn bijl, die hij op zijn rug droeg. Nagelbijtend van frustratie keken de reisgenoten toe terwijl de greppeldwerg ter hoogte van zijn schouders naar de bijl tastte, die midden op zijn rug hing. Eindelijk wist hij de greep te vinden. Het blad van de bijl glansde in het grauwe licht van de dageraad.

Toen Flint de bijl zag, kreunde hij. ‘Die bijl is nog ouder dan ik! Waarschijnlijk dateert hij nog van voor de Catastrofe. Daar kan hij nog geen deuk mee in een kenderbrein slaan, laat staan dat hij dat slot ermee kapot krijgt.’

‘Sst!’ zei Tanis, al zonk ook hem de moed in de schoenen toen hij het wapen van de greppeldwerg zag. Het was niet eens een strijdbijl, maar gewoon een kleine, gebutste en gedeukte, verroeste houtbijl die de greppeldwerg kennelijk ergens had gevonden, in de veronderstelling dat het een wapen was. Sestun stopte de bijl tussen zijn knieën, zodat hij in zijn handen kon spuwen.

De ene na de andere pijl kletterde tegen de tralies van de kooi of begroef zich in het hout. Een ervan sloeg tegen Caramons schild. Een andere schampte langs Tika’s arm en pinde haar bloes vast aan de wand van de kooi. Ze kon zich niet herinneren dat ze ooit zo bang was geweest, zelfs niet in de nacht van de drakenaanval op Soelaas. Ze wilde gillen, ze wilde dat Caramon zijn arm om haar heen zou slaan. Maar Caramon durfde zich niet te verroeren.

Toen ving Tika een glimp op van Goudmaan, die de gewonde Theros met haar lichaam beschermde. Haar gezicht was bleek maar kalm. Tikaklemde haar kiezen op elkaar en ademde diep in. Grimmig rukte ze de pijl uit het hout en wierp die op de grond, zonder acht te slaan op de stekende pijn in haar arm. Toen ze in zuidelijke richting keek, zag ze dat de draconen waren bekomen van hun aanvankelijke verwarring na de plotselinge aanval en de verdwijning van Padh, en een georganiseerde aanval inzetten op de kooien. Hun pijlen zoefden in groten getale door de lucht. Hun borstkurassen glansden in het vroege ochtendlicht terwijl ze op de gevangenen afrenden, en hetzelfde gold voor het staal van hun zwaarden, die ze tussen hun tanden geklemd hielden.

‘Draconen, en ze komen dichterbij,’ zei ze tegen Tanis. Ze probeerde haar stem zo min mogelijk te laten trillen.

‘Schiet op, Sestun!’ riep Tanis.

De greppeldwerg pakte de bijl stevig vast, zwaaide er uit alle macht mee en miste het slot. In plaats daarvan ketste de bijl zo hard tegen de ijzeren tralies dat hij bijna uit zijn handen vloog. Met een verontschuldigend schouderophalen deed hij nog een poging. Deze keer raakte hij het slot wel.

‘Er zit niet eens een deukje in,’ zei Sturm.

‘Tanis,’ zei Tika, wijzend met een bevende vinger. Een aantal draconen was nog maar een voet of tien van hen verwijderd. Hun opmars was tijdelijk gestuit door de elfenboogschutters, maar alle hoop op redding leek verloren.

Sestun sloeg opnieuw tegen het slot.

‘Er is een schilfertje af,’ zei Sturm geërgerd. ‘Als hij zo doorgaat, zijn we er over een dag of drie wel uit. Wat voeren die elfen eigenlijk uit? Waarom houden ze niet op met dat stiekeme gedoe? Aanvallen moeten ze!’

‘We hebben niet genoeg manschappen om het tegen een dergelijke troepenmacht op te nemen,’ antwoordde Gilthanas, die naast de ridder op zijn hurken zat, boos. ‘Als ze kunnen, komen ze wel naar ons toe. We staan helemaal vooraan. Kijk, de anderen ontsnappen ook.’