‘Aanschouw dit,’ zei Goudmaan vriendelijk. Ze knoopte haar mantel los, zodat haar hals bloot kwam te liggen. Het medaillon glansde in het zonlicht.
De Spreker verliet de verhoging en kwam met grote ogen van ongeloof op haar af. Toen vertrok zijn gelaat van razernij. ‘Heiligschennis!’ schreeuwde hij. Hij stak zijn hand uit met de bedoeling het medaillon van Goudmaans hals te rukken.
Er was een blauwe lichtflits. De Spreker zakte met een kreet van pijn op de grond. Onder het slaken van verschrikte kreten trokken de elfen hun zwaarden. De reisgenoten deden hetzelfde. Elfenkrijgers renden op hen af om hen te omsingelen.
‘Hou op met die onzin!’ zei de oude tovenaar met krachtige, strenge stem. Fizban drentelde naar de verhoging, waarbij hij kalm zwaarden uit de weg duwde alsof het de slanke takken van een espenboom waren. De elfen staarden hem verbijsterd aan, kennelijk niet in staat hem tegen te houden. In zichzelf mompelend liep Fizban naar de Spreker toe, die versuft op de grond lag. De oude man hielp de elf overeind.
‘Tja, daar heb je zelf om gevraagd, hoor,’ zei Fizban verwijtend terwijl hij het gewaad van de Spreker afklopte. De elf gaapte hem aan.
‘Wie ben je?’ vroeg de Spreker ontsteld.
‘Hmm. Wat had ik ook alweer gezegd?’ De oude man wierp een blik op Tasselhof.
‘Fizban,’ antwoordde de kender behulpzaam.
‘Inderdaad, Fizban. Zo heet ik.’ De tovenaar streek over zijn witte baard. ‘Welnu, Solastaran, ik stel voor dat je je wachters tot de orde roept en iedereen opdraagt te bedaren. Ik zou het verhaal over de avonturen van deze jonge vrouw wel eens willen horen, en jij zou er eens goed naar moeten luisteren. Een verontschuldiging zou overigens ook wel op zijn plaats zijn.’
Fizban schudde met zijn vinger tegen de Spreker, waardoor zijn verfomfaaide hoed over zijn ogen naar voren schoof. ‘Help! Ik ben blind geworden!’
Met een wantrouwige blik op de elfenwachters haastte Raistlin zich naar hem toe. Hij pakte de oude man bij zijn arm en zette zijn hoed recht.
‘Ah, de ware goden zij dank,’ verzuchtte de tovenaar, knipperend met zijn ogen. Hij schuifelde terug naar zijn plaats, vol verwondering nagekeken door de Spreker. Als in een droom richtte deze zich tot Goudmaan.
‘Mijn excuses, vrouwe van de Vlakte,’ zei hij zachtjes. ‘Het is al meer dan driehonderd jaar geleden dat de elfenpriesters verdwenen en dat het teken van Mishakal in dit land te zien was. Mijn hart bloedde toen ik dacht te zien dat het medaillon werd bezoedeld. Vergeef me. We leven al zo lang in wanhoop dat ik de hoop die u brengt over het hoofd zag. Als u niet te moe bent, vertelt u ons dan alstublieft uw verhaal.’
Goudmaan vertelde het verhaal van het medaillon: Waterwind en de steniging, de ontmoeting met de reisgenoten in de herberg en de reis naar Xak Tsaroth. Ze vertelde over de vernietiging van de draak en hoe ze het medaillon van Mishakal had gekregen. Maar ze zei niets over de schijven.
De stralen van de zon werden langer terwijl ze sprak en veranderden van kleur nu de avond naderde. Toen haar verhaal ten einde was, zweeg de Spreker een hele tijd.
‘Ik moet nadenken over dit alles, en wat het voor ons betekent,’ zei hij uiteindelijk. Hij wendde zich tot de reisgenoten. ‘Jullie zijn uitgeput. Ik kan zien dat sommigen slechts door hun trots overeind worden gehouden. Sterker nog,’ — glimlachend keek hij naar Fizban, die geleund tegen de muur zachtjes stond te snurken — ‘sommigen van jullie vallen staand in slaap. Mijn dochter Laurana zal jullie naar een plek brengen waar jullie je angsten kunnen vergeten. Vanavond zullen we ter ere van jullie een banket organiseren, want jullie geven ons weer hoop. Mogede vrede van de ware goden met jullie zijn.’
De elfen weken uiteen, en in hun midden verscheen een elfenmaagd, die naast de Spreker ging staan. Toen Caramon haar zag, viel zijn mond open. Waterwinds ogen werden groot. Zelfs Raistlin staarde haar aan met ogen die eindelijk schoonheid aanschouwden, want de jonge elfenmaagd werd niet bezoedeld door verval. Haar haar was als honing die uit een kan wordt gegoten; het viel over haar rug en armen tot aan haar polsen, die ze ontspannen langs haar zij liet hangen. Haar huid was glad en bruin als het woud. Ze had de verfijnde, breekbare gelaatstrekken van een elf, maar daarnaast ook een gulle, volle mond en grote, glanzende ogen die van kleur veranderden als boomblaadjes in het zonlicht.
‘Op mijn eer als ridder,’ zei Sturm met verstikte stem, ‘nooit van mijn leven heb ik een mooiere vrouw gezien.’
‘En dat zal op deze wereld ook niet gebeuren,’ prevelde Tanis.
Zijn metgezellen wierpen Tanis een scherpe blik toe toen hij dat zei, maar de halfelf merkte het niet. Zijn blik was gericht op de elfenmaagd. Sturm trok zijn wenkbrauwen op en wisselde een blik met Caramon, die zijn broer aanstootte. Flint schudde zijn hoofd en slaakte een zucht die uit zijn tenen leek te komen.
‘Nu wordt me veel duidelijk,’ zei Goudmaan tegen Waterwind.
‘Mij niet,’ zei Tasselhof. ‘Weet jij wat er gaande is, Tika?’
Het enige wat Tika wist, was dat ze zich klein, dik, veel te bloot, sproeterig en roodharig voelde als ze naar Laurana keek. Ze trok haar bloes omhoog over haar volle boezem en wenste dat hij niet zo onthullend was, of dat er minder te onthullen viel.
‘Vertel me nou wat er gaande is,’ fluisterde Tasselhof, die zag dat de anderen veelbetekenende blikken wisselden.
‘Dat weet ik niet!’ snauwde Tika. ‘Het enige wat ik weet, is dat Caramon zichzelf voor gek zet. Kijk nou eens naar die stomme os. Je zou denken dat hij nog nooit een vrouw had gezien.’
‘Ze is wel mooi,’ zei Tas. ‘Anders dan jij, Tika. Ze is slank, en ze loopt als een boom die wiegt in de wind, en—’
‘Ach, hou toch je mond!’ snauwde Tika woest. Ze gaf de kender zo’n harde duw dat hij bijna omviel.
Tasselhof schonk haar een gekwetste blik en ging toen maar naast Tanis staan, vastbesloten bij de halfelf in de buurt te blijven tot hij erachter kon komen wat er aan de hand was.
‘Ik heet jullie welkom in Qualinost, geëerde gasten,’ zei Laurana verlegen, met een stem die klonk als een helder beekje dat tussen de bomen door stroomt. ‘Kom met me mee, als je wilt. Het is niet ver, en er wacht jullie eten, drinken en rust.’
Met kinderlijke gratie liep ze tussen de reisgenoten door, die uiteenweken zoals de elfen hadden gedaan. Allemaal keken ze haar bewonderend na Laurana sloeg bedeesd haar ogen neer en haar wangen kleurden. Eén keer slechts keek ze op, toen ze langs Tanis heen liep. Het was een vluchtige blik die alleen Tanis zag. Zijn gezicht betrok en zijn ogen werden donker.
De reisgenoten maakten Fizban wakker en verlieten de Zonnetoren.
6
Tanis en Laurana.
Laurana ging hen voor naar een zonbevlekt grasveld omringd door espen, pal in het hart van de stad. Hoewel ze werden omringd door straten en gebouwen, hadden ze het gevoel dat ze zich midden in het bos bevonden. Alleen het gemurmel van een nabij beekje verbrak de stilte. Laurana gebaarde naar de fruitbomen die tussen de espen stonden en nodigde hen uit om zoveel fruit te plukken als ze zelf wilden. Elfenmaagden kwamen manden vol vers, geurig brood brengen. De reisgenoten wasten zich in het beekje en strekten zich toen uit op een bed van mos om te genieten van de rust en stilte die hen omringde.
Allemaal, behalve Tanis. De halfelf wilde niets eten, maar dwaalde, in gedachten verzonken, tussen de bomen. Tasselhof hield hem nauwlettend in de gaten, verteerd door nieuwsgierigheid.
Laurana ontpopte zich tot een volmaakte, charmante gastvrouw. Ze verzekerde zich ervan dat iedereen lekker zat en voerde met ieder van hen een kort gesprek.
‘Flint Smidsvuur, nietwaar?’ vroeg ze. De dwerg kleurde van genoegen. ‘Ik heb nog steeds een aantal van de prachtige stukken speelgoed die je voor me hebt gemaakt. We hebben je gemist de afgelopen jaren.’
Zo van zijn a propos gebracht dat hij geen woord kon uitbrengen liet Flint zich op het gras vallen en sloeg een enorme beker water achterover.