Выбрать главу

‘En u weet een manier om dat leger tegen te houden?’ vroeg Tanis.

‘Ja.’ De Spreker keek naar zijn jongste zoon. ‘Zoals je weet worden mannen uit Poort, Soelaas en de omliggende dorpen in het fort van Pax Tharkas gevangen gehouden, waar ze slavenarbeid verrichten voor de Drakenheer. Canaillaard is slim. Om te voorkomen dat zijn slaven in opstand komen, houdt hij hun vrouwen en kinderen in gijzeling, als onderpand om de mannen te dwingen hem te gehoorzamen. Wij geloven dat de mannen, indien die gevangenen zouden worden bevrijd, tegen hun onderdrukkers in opstand zouden komen en hen zouden doden. Het was Gilthanas’ missie om de gijzelaars te bevrijden en de opstand te leiden. Hij zou de mensen meenemen naar de bergen in het zuiden, zodat dit derde leger in de achtervolging zou gaan en wij genoeg tijd zouden hebben om te ontsnappen.’

‘En de mensen dan?’ vroeg Waterwind bars. ‘Ik heb de indruk dat u ze voor het drakenleger werpt zoals een wanhopig man vlees voor de wolven gooit om aan ze te ontkomen.’

‘Heer Canaillaard zal hen hoe dan ook niet lang meer in leven laten, vrezen we. Het erts is bijna op. Hij verzamelt nog de laatste beetjes, maar daarna zullen de slaven voor hem geen nut meer hebben. Er zijn valleien in de bergen, grotten waar mensen kunnen wonen en het drakenleger op afstand kunnen houden. De bergpassen kunnen ze gemakkelijk tegen hen verdedigen, zeker nu het bijna winter wordt. Toegegeven, er zullen doden vallen, maar dat is een offer dat zal moeten worden gebracht. Als jij de keuze had, man van de Vlakten, zou je dan liever sterven als slaaf of strijdend ten onder gaan?’

Zonder antwoord te geven staarde Waterwind met duistere blik naar de kaart.

‘Gilthanas heeft gefaald in zijn missie,’ zei Tanis, ‘en nu wilt u dat wij proberen die opstand te leiden. Klopt dat?’

‘Ja, Tanthalas,’ antwoordde de Spreker. ‘Gilthanas weet een weg naar Pax Tharkas, de Sla-Mori. Hij kan jullie het fort binnen brengen. Jullie hebben niet alleen de kans om jullie eigen volk te bevrijden, maar ook om de elfen een kans te geven te ontsnappen,’ — de stem van de Spreker werd feller — ‘een kans om te overleven die veel elfen niet kregen toen de mensen de Catastrofe over ons afriepen.’

Boos keek Waterwind op. Zelfs Sturms gezicht betrok. De Spreker haalde diep adem en slaakte een zucht. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij. ‘Het was niet mijn bedoeling jullie te geselen met de zweep van het verleden. Wij staan niet onverschillig tegenover de hachelijke situatie van de mensen. Ik stuur vrijwillig mijn zoon Gilthanas met jullie mee, in de wetenschap dat we elkaar wellicht nooit meer zullen zien als onze wegen zich nu scheiden. Dat offer breng ik opdat mijn volk, en dat van jullie, kan overleven.’

‘We hebben tijd nodig om te beraadslagen,’ zei Tanis, hoewel zijn beslissing voor hemzelf al duidelijk was. De Spreker knikte, en de elfenkrijgers maakten een pad vrij tussen de menigte door en gingen de reisgenoten voor naar een groepje bomen. Daar werden ze achtergelaten.

Tanis’ vrienden stonden vóór hem. In het schijnsel van de sterren leken hun gezichten wel maskers van licht en schaduw. Al die tijd, dacht hij, heb ik mijn uiterste best gedaan om ons bijeen te houden. Nu zie ik dat we uit elkaar moeten gaan. We kunnen de schijven niet meenemen naar Pax Tharkas, dat is veel te riskant. En Goudmaan zal ze niet willen achterlaten.

‘Ik ga naar Pax Tharkas,’ zei Tanis zachtjes. ‘Maar ik geloof dat nu de tijd is aangebroken dat we ieder onze eigen weg moeten gaan, mijn vrienden. Voordat jullie reageren, wil ik nog iets zeggen. Ik zou graag willen dat Tika, Goudmaan, Waterwind, Caramon, Raistlin, en jij, Fizban, met de elfen meegingen, in de hoop dat jullie de schijven in veiligheid kunnen brengen. Ze zijn te kostbaar om ze op het spel te zetten bij een aanval op Pax Tharkas.’

‘Dat mag wel zo zijn, halfelf,’ fluisterde Raistlin vanuit de schaduw van zijn kap, ‘maar onder de elfen van Qualinesti zal Goudmaan niet degene vinden die ze zoekt.’

‘Hoe weetje dat?’ vroeg Tanis verschrikt.

‘Hij weet helemaal niets, Tanis,’ mengde Sturm zich verbitterd in het gesprek. ‘Hij kletst maar wat—’

‘Raistlin?’ vroeg Tanis zonder acht te slaan op Sturm.

‘Je hebt de ridder gehoord,’ siste de magiër. ‘Ik weet helemaal niets!’

Met een zucht liet Tanis het erbij zitten. Hij keek om zich heen. ‘Jullie hebben mij benoemd tot jullie leider—’

‘Jazeker, knul,’ zei Flint opeens. ‘Maar deze beslissing komt uit je hoofd, niet uit je hart. Diep vanbinnen geloof je niet werkelijk dat we ieder ons weegs moeten gaan.’

‘Nou, ik ben niet van plan om bij de elfen te blijven,’ zei Tika met haar armen over elkaar. ‘Ik ga met je mee, Tanis. Ik wil zwaardvechtster worden, net als Kitiara.’

Tanis kromp ineen. Het horen van Kitiara’s naam was als een klap in het gezicht.

‘Ik ga me niet bij de elfen verstoppen,’ sprak Waterwind, ‘zeker als dat betekent dat ik anderen van mijn ras voor me moet laten vechten.’

‘Hij en ik zijn één,’ zei Goudmaan met haar hand op zijn arm. ‘En trouwens,’ zei ze iets zachter, ‘op de een of andere manier weet ik dat de magiër gelijk heeft. Onder de elfen zal ik de leider niet vinden. Zij willen niet vechten voor de wereld, ze willen hem ontvluchten.’

‘We gaan allemaal mee, Tanis,’ zei Flint vastberaden.

De halfelf keek hulpeloos om zich heen, waarna hij glimlachend zijn hoofd schudde. ‘Je hebt gelijk. In mijn hart geloofde ik niet werkelijk dat we uit elkaar moesten gaan. Dat zou de verstandigste, meest logische beslissing zijn, dus natuurlijk doen we dat niet.’

‘Misschien kunnen we nu eindelijk eens gaan slapen,’ zei Fizban gapend.

‘Wacht eens even, oude man,’ zei Tanis streng. ‘Jij bent niet een van ons. Jij gaat in elk geval met de elfen mee.’

De vage, troebele blik verdween uit de ogen van de oude tovenaar toen hij Tanis met zo’n indringende, welhaast dreigende blik aankeek dat de halfelf onwillekeurig een stap naar achteren deed. Opeens leek de oude man te worden omringd door een bijna tastbare aura van macht. ‘O ja?’ vroeg hij met zachte, maar intense stem. ‘Ik ga waar ik wil in deze wereld, en ik verkies met jou mee te gaan, Tanis Halfelf.’

Raistlin wierp Tanis een blik toe alsof hij wilde zeggen: begrijp je het nu? Weifelend beantwoordde Tanis die blik. Hij had er spijt van dat hij het gesprek met Raistlin voor zich uit had geschoven, maar vroeg zich af hoe ze nu nog konden overleggen, wetend dat de oude man niet wilde weggaan.

‘Ik spreek jou dit, Raistlin,’ zei Tanis opeens, gebruikmakend van Kampspraak, een verbasterde vorm van het Gemeenschaps die was ontwikkeld door de huurlingen van Krynn, een mengeling van allerlei rassen. De tweeling had zich wel eens als huurling verhuurd om brood op de plank te krijgen, zoals de meesten in het gezelschap. Tanis wist dat Raistlin hem zou verstaan. Hij was er vrij zeker van dat dat niet voor de oude man gold.

‘Als jij wil, wij praat,’ antwoordde Raistlin in dezelfde taal, ‘maar weet weinig.’

‘Jij bang. Waarom?’

Raistlin kreeg een afwezige blik in zijn vreemde ogen toen hij langzaam antwoordde: ‘Ik niet weet, Tanis. Maar jij gelijk. Macht is er, in oude man. Ik voel grote macht. Ik bang.’ Zijn ogen glansden. ‘En ik honger!’ De magiër zuchtte en leek weer tot zichzelf te komen. ‘Maar hij gelijk. Hem tegenhou? Veel groot gevaar.’

Tanis schakelde weer over op het Gemeenschaps. ‘Alsof we daar nog niet genoeg van hebben,’ zei hij verbitterd. ‘We nemen nog wat extra met ons mee in de vorm van een kindse oude tovenaar.’

‘Anderen is er, misschien even gevaarlijk,’ zei Raistlin met een veelbetekenende blik naar zijn broer. Ook de magiër schakelde weer over op het Gemeenschaps. ‘Ik ben moe. Ik moet slapen. Blijf jij hier, broer?’

‘Ja,’ antwoordde Caramon, die een blik wisselde met Sturm. ‘We willen met Tanis praten.’