De grote krijger duwde de lijken opzij. Eronder lag iemand te kreunen. ‘Een mens,’ meldde Caramon. ‘Onder het bloed. Bewusteloos, geloof ik.’
De anderen kwamen ook naar de man op de grond kijken. Goudmaan wilde al neerknielen, maar Caramon hield haar tegen.
‘Nee, edele vrouwe,’ zei hij vriendelijk. ‘Het zou zinloos zijn om hem te genezen als we hem vervolgens gewoon weer moeten vermoorden. Vergeet niet dat er in Soelaas mensen waren die voor de Drakenheer vochten.’
Iedereen verdrong zich om de man te onderzoeken. Hij droeg een maliënkolder van goede kwaliteit, al was hij een beetje roestig. Zijn kleren waren duur, maar er zaten her en der slijtplekken op. Hij leek achter in de dertig te zijn. Zijn dikke haar was zwart, zijn kin stevig en zijn gelaatstrekken regelmatig. De vreemdeling opende zijn ogen en keek de reisgenoten verdwaasd aan.
‘De Zoekergoden zij dank!’ zei hij schor. ‘Mijn vrienden, zijn ze allemaal dood?’
‘Maak je eerst maar eens zorgen over jezelf,’ zei Sturm streng. ‘Vertel ons eerst maar eens wie je vrienden waren, de mensen of de kobolden.’
‘De mensen, strijders tegen de drakenmannen.’ De man zweeg en zijn ogen werden groot. ‘Gilthanas?’
‘Eben,’ zei Gilthanas zachtjes, maar verrast. ‘Hoe heb jij de slag bij het ravijn overleefd?’
‘Hoe heb jij het overleefd?’ De man, Eben, probeerde overeind te krabbelen. Caramon stak juist zijn hand uit om hem te helpen, toen Eben opeens wees naar iets achter hem. ‘Pas op! Dra—’
Caramon draaide zich met een ruk om en liet Eben met een kreun terug op de grond vallen. Ook de anderen draaiden zich om naar de twaalf draconen die met getrokken wapens aan de rand van de open plek stonden.
‘Alle vreemdelingen in dit land dienen naar de Drakenheer te worden gebracht voor ondervraging,’ riep er een. ‘We bevelen jullie om rustig met ons mee te gaan.’
‘Niemand hoort op de hoogte te zijn van dit pad naar Sla-Mori,’ fluisterde Sturm tegen Tanis met een veelbetekenende blik op Gilthanas. ‘Dat beweert die elf tenminste.’
‘We nemen geen bevelen aan van heer Canaillaard,’ riep Tanis, die deed alsof hij Sturm niet had gehoord.
‘Nog niet,’ zei de dracoon. Hij maakte een gebaar met zijn arm, en de monsters vielen aan.
Fizban, die vlak bij de bomen stond, haalde iets uit zijn buidel en begon vreemde woorden te mompelen.
‘Geen vuurbal!’ siste Raistlin terwijl hij de oude tovenaar bij de arm pakte. ‘Dan verbrand je iedereen die daar rondloopt!’
‘O ja? Tja, je zult wel gelijk hebben.’ De oude tovenaar slaakte een teleurgestelde zucht, maar klaarde toen weer op. ‘Wacht, ik bedenk wel iets anders.’
‘Blijf hier, waar het veilig is,’ beval Raistlin. ‘Ik ga mijn broer helpen.’
‘Hm, hoe ging die webspreuk ook alweer?’ vroeg de oude man peinzend.
Tika, die haar nieuwe zwaard getrokken en in de aanslag had, beefde van angst en opwinding. Een van de draconen stormde op haar af, en ze zwaaide met al haar kracht met het zwaard. De kling miste de dracoon ruim, maar raakte op een haartje na Caramons hoofd. Hij trok Tika achter zich en sloeg de dracoon met de platte kant van zijn zwaard tegen de grond. Voordat het wezen kon opstaan, zette Caramon zijn voet op zijn keel en brak zijn nek.
‘Blijf achter me,’ zei hij tegen Tika, waarna hij een blik wierp op het zwaard waar ze nog steeds wild mee zwaaide. ‘Of liever,’ verbeterde Caramon zichzelf nerveus, ‘ren maar naar die bomen toe, waar Goudmaan en de oude man staan. Brave meid.’
‘Mooi niet!’ zei Tika verontwaardigd. ‘Ik zal hem eens wat laten zien,’ mompelde ze. Het zwaard glipte bijna uit haar bezwete handen. Twee nieuwe draconen stormden op Caramon af, maar nu had die zijn broer aan zijn zijde, en samen combineerden ze staal en magie om hun vijanden te doden. Tika wist dat ze hen alleen maar in de weg zou lopen, en ze was banger voor Raistlins toorn dan voor de draconen. Ze keek om zich heen om te zien of iemand anders haar hulp nodig had. Sturm en Tanis vochten zij aan zij. Gilthanas vormde een onwaarschijnlijk team met Flint, terwijl Tasselhof, die zijn hoopak stevig in de grond had gestoken, een dodelijke regen van stenen op de open plek losliet. Goudmaan stond onder de bomen met Waterwind vlak bij zich. De oude tovenaar had een spreukenboek tevoorschijn gehaald waar hij in stond te bladeren.
‘Web... web... Hoe ging dat ook alweer?’ prevelde hij.
‘Aaah!’ Achter Tika klonk een kreet die haar bijna haar tong deed inslikken. Ze draaide zich met een ruk om en liet van schrik haar zwaard uit haar handen vallen toen een afschuwelijk kakelende dracoon met een sprong recht op haar afkwam. In paniek pakte Tika met beide handen haar schild vast en sloeg de dracoon ermee in zijn afzichtelijke reptielengezicht. Door de klap vloog het schild bijna uit haar handen, maar het wezen viel bewusteloos op zijn rug. Tika raapte haar zwaard op en stak het met een grimas in de borst van het wezen. Meteen veranderde het lichaam in steen, zodat haar zwaard muurvast kwam te zitten. Tika trok eraan, maar het gaf geen duim mee.
‘Tika, links!’ riep Tasselhof schril.
Half struikelend draaide Tika zich om naar de volgende dracoon. Met haar schild weerde ze zijn zwaard af. Met een kracht geboren uit doodsangst sloeg ze het wezen keer op keer met haar schild. Het enige wat ze wist was dat ze dat monster moest doden. Ze bleef meppen, tot ze een hand op haar arm voelde. Met haar met bloed bevlekte schild in de aanslag draaide ze zich om. Het was Caramon.
‘Het is al goed,’ zei de grote krijger sussend. ‘Het is al voorbij, Tika. Ze zijn allemaal dood. Je hebt het prima gedaan, echt prima.’
Tika knipperde met haar ogen. Het duurde even voor ze de krijger herkende. Toen liet ze huiverend haar schild zakken.
‘Ik was niet zo handig met het zwaard,’ zei ze. Ze begon te beven van verlate angst en de herinnering aan de dracoon die haar besprong.
Caramon zag het. Hij nam haar in zijn armen en streelde haar rode krullen, die vochtig waren van het zweet.
‘Je was dapperder dan menige man die ik heb gezien, en dan heb ik het over ervaren krijgers,’ zei de grote man met zijn diepe stem.
Tika keek diep in Caramons ogen. Haar angst smolt weg en maakte plaats voor verrukking. Ze drukte zich tegen hem aan. Haar opwinding nam nog toe toen ze zijn harde spieren voelde en zijn geur opving, zweet vermengd met leer. Ze sloeg haar armen om zijn nek en kuste hem zo woest dat ze hem in zijn lip beet. Ze proefde bloed in haar mond.
De verbijsterde Caramon voelde de tintelende pijn, die een merkwaardig contrast vormde met haar zachte lippen, en werd overweldigd doorverlangen. Hij hunkerde naar deze vrouw zoals hij nog nooit naar een vrouw had gehunkerd, en er waren er al vele geweest in zijn leven. Hij vergat waar hij was, wie er om hem heen stonden. Hij stond in vuur en vlam, en zijn hele lijf schrijnde van verlangen. Hij drukte Tika stevig tegen zich aan en kuste haar woest terug.
De pijn van de omhelzing was een genot voor Tika. Ze wilde niets liever dan dat die pijn haar zou overspoelen, maar tegelijk werd ze opeens kil van angst. Denkend aan de verhalen van de andere barmeisjes over de vreselijke, prachtige dingen die tussen een man en een vrouw konden voorvallen, raakte ze in paniek.
Caramon was alle realiteitszin kwijt. Hij tilde Tika op met het wilde idee om haar naar het bos te dragen, toen hij een koude, bekende hand op zijn schouder voelde.
Starend naar zijn broer kwam de grote man happend naar adem weer bij zinnen. Voorzichtig zette hij Tika op de grond. Duizelig en gedesoriënteerd opende ze haar ogen, en zag Raistlin naast zijn broer staan. Hij keek haar recht aan met zijn vreemde, glinsterende ogen.
Tika’s gezicht werd vuurrood. Ze liep achteruit weg, struikelde over de gevallen dracoon, raapte haar schild op en ging ervandoor.
Caramon slikte, kuchte en wilde iets zeggen, maar Raistlin wierp hem slechts een blik vol afkeer toe en liep terug naar Fizban. Bevend als een pasgeboren veulen slaakte Caramon een zucht, waarna hij op onvaste voeten naar Sturm, Tanis en Gilthanas toe liep, die met Eben stonden te praten.