Выбрать главу

In eerste instantie zagen ze niets; door de felle regen en de door wind geteisterde zee konden ze de boeg van het schip niet eens duidelijk zien. Sommige matrozen zetten het zelfs op een juichen, ervan overtuigd dat ze de achtervolgers hadden afgeschud.

Maar Tanis, die zijn blik op het westen gericht hield, wist dat alleen de dood de Drakenheer van de achtervolging zou afhouden. En inderdaad, al snel ging het gejuich van de matrozen over in geschrokken kreten, toen de kop van een blauwe draak opeens de grijze wolken doorkliefde. De haat spatte uit zijn vuurrode ogen en zijn muil vol scherpe tanden was dreigend geopend.

Hoewel de draak werd geteisterd door windvlagen, regen en hagel, slaagde hij er met zijn machtige vleugels in om nog dichterbij te komen. Op de rug van de blauwe draak zat een Drakenheer. Ze had geen wapen bij zich, zag Tanis verbitterd. Dat had ze ook niet nodig. Ze hoefde alleen maar Berem te grijpen, en dan zou haar draak met de rest van hen afrekenen. Ellendig boog Tanis het hoofd, wetend wat er zou gebeuren en wetend dat hij er verantwoordelijk voor was.

Toen keek hij op. Er is nog één kans, dacht hij wild. Misschien herkent ze Berem niet... en dan zou ze hen niet allemaal durven doden, uit angst dat hij het niet zou overleven. Hij draaide zich om naar de stuurman, maar meteen werd zijn woeste hoop de grond in geboord. Het leek wel of de goden tegen hen samenspanden.

De wind had Berems shirt open geblazen. Dwars door het grijze regengordijn heen zag Tanis het groene juweel in de borst van de man, dat een nog feller licht uitstraalde dan de groene bliksem, als een gruwelijk baken in de storm. Berem merkte het niet. Hij zag de draak niet eens. Zijn blik was strak op de storm gericht terwijl hij het schip steeds verder de Bloedzee van Istar op stuurde.

Slechts twee mensen zagen het glinsterende juweel. Alle anderen waren in de ban van de drakenvrees, niet in staat hun blik af te wenden van het enorme blauwe monster dat boven hen zweefde. Tanis zag de edelsteen, zoals hij hem maanden eerder ook al eens had gezien. En de Drakenheer zag hem. De ogen achter het metalen masker werden onweerstaanbaar aangetrokken door het stralende juweel, maar toen kruiste haar blik die van Tanis op het deinende dek.

De draak werd gegrepen door een plotselinge windvlaag. Hij week een beetje uit, maar de blik van de Drakenheer was standvastig. In die bruine ogen zag Tanis de bloedstollende toekomst. De draak zou zich op hen storten en zijn klauwen om Berem heen slaan. De Drakenheer zou een afschuwelijk moment lang genieten van de overwinning, waarna ze de draak opdracht zou geven hen allemaal te doden...

Tanis zag het in haar ogen, net zo duidelijk als hij nog maar enkele dagen eerder, toen hij haar in zijn armen had gehouden, de hartstocht had gezien.

Zonder haar ogen ook maar een tel van hem af te wenden, hief de Drakenheer een geschoeide hand. Mogelijk was het een teken voor de draak dat hij een duikvlucht moest inzetten; mogelijk nam ze zo afscheid van Tanis. Hij zou het nooit weten, want op dat moment klonk een ongelooflijk krachtige, gebarsten stem boven het geweld van de storm uit.

‘Kitiara!’ riep Raistlin.

De magiër duwde Caramon uit de weg en rende op de draak af, glibberend en glijdend over het natte dek. Zijn rode gewaad klapperde om hem heen in de steeds fellere wind. Een plotselinge windvlaag blies de kap van zijn hoofd. Regen glinsterde op zijn metaalachtige huid en de gouden glans van zijn zandlopervormige ogen verdreef de toenemende duisternis van de storm.

De Drakenheer greep de kartelige manen vast die over de nek van haar blauwe draak liepen en toomde Skie zo fel in dat hij het uit brulde van protest. Verstijfd van schrik en met ogen zo groot als schoteltjes staarde ze naar haar frêle halfbroer, voor wie ze had gezorgd sinds hij nog een zuigeling was. Haar blik verschoof een beetje toen Caramon naast hem kwam staan.

‘Kitiara?’ fluisterde Caramon met verstikte stem. Bleek van afschuw keek hij naar de draak die boven hen zweefde op de stormachtige wind.

De Drakenheer draaide nogmaals haar gemaskerde hoofd in Tanis’ richting. Toen richtte ze haar aandacht op Berem. De adem stokte Tanis in de keel, want in haar ogen zag hij de tweestrijd die in haar ziel woedde.

Om Berem te bereiken moest ze haar broertje doden, die alles wat hij over zwaardvechten wist van haar had geleerd. Ze moest zijn frêle tweelingbroer doden. Ze moest de man doden van wie ze ooit had gehouden. Toen werden haar ogen kil en schudde Tanis wanhopig zijn hoofd. Het deed er niet toe. Ze zou haar broers vermoorden, en hem erbij. Tanis moest denken aan wat ze had gezegd: ‘Als we Berem te pakken krijgen, ligt heel Krynn aan onze voeten. De beloning van de Duistere Koningin zal onze stoutste dromen overstijgen.’

Kitiara wees naar Berem en liet de draak de vrije teugel. Met een wrede kreet wilde Skie toeslaan, maar Kitiara’s korte aarzeling bleek rampzalige gevolgen te hebben. Zonder ook maar enige aandacht aan haar te besteden had Berem het schip steeds dieper het hart van de storm ingestuurd. Het tuigage knapte in de razende wind. Golven sloegen over de boeg. De messcherpe regendruppels sneden in ieders huid en hagelstenen vormden een ijslaag op het dek.

Opeens raakte de draak in moeilijkheden. Hij werd geraakt door een windstoot, en nog een. Verwoed klapperde Skie met zijn vleugels terwijl hij door de ene vlaag na de andere werd geteisterd. De hagelstenen bonkten tegen zijn kop en dreigden dwars door zijn leerachtige vleugels heen te gaan. Alleen de ongelooflijke wilskracht van zijn meester weerhield Skie ervan om weg te vluchten voor deze gevaarlijke storm en een veilige haven te zoeken.

Tanis zag dat Kitiara woest naar Berem gebaarde. Hij zag dat Skie zijn uiterste best deed om dichter bij de stuurman in de buurt te komen.

Het schip werd gegrepen door alweer een windvlaag. Een hoge golf overspoelde hen. Het water gutste om hen heen, bruisend wit, haalde mannen onderuit en sleurde hen mee over het dek. Het schip maakte slagzij. Iedereen greep wat binnen handbereik was - een touw, een net, het maakte niet uit - om te voorkomen dat hij overboord sloeg.

Berem worstelde met het wiel, dat zich als een levend wezen probeerde los te rukken. Zeilen scheurden doormidden, mannen verdwenen met bloedstollende kreten in de Bloedzee. Toen rechtte het schip zich langzaam weer, moeizaam en krakend. Snel keek Tanis op.

De draak was verdwenen, samen met Kitiara.

Bevrijd van de drakenvrees kwam Maquesta in actie, opnieuw vastbesloten om haar stervende schip te redden. Bevelen schreeuwend rende ze over het dek, en botste tegen Tika op.

‘Ga benedendeks, stelletje landrotten!’ schreeuwde Maquesta Tanis boven de loeiende wind uit woedend toe. ‘Neem je vrienden mee en ga benedendeks. Jullie lopen in de weg. Ga naar mijn hut.’

Tanis knikte wezenloos. Hij had het gevoel dat hij volkomen gevoelloos ronddwaalde in een droom waar slechts razende duisternis heerste. Werktuiglijk ging hij de anderen voor naar beneden.

De gejaagde blik in Caramons ogen toen die met zijn broer in zijn armen langs hem heen strompelde, was als een dolk in zijn hart. Toen Raistlin hem vluchtig aankeek, was het alsof zijn ziel werd verzengd. Eindelijk waren ze hem gepasseerd en strompelden ze samen met de anderen de kleine hut binnen, die schudde en beefde. Ze werden als lappenpoppen heen en weer gesmeten.

Tanis wachtte tot iedereen veilig in de hut was en leunde toen slap tegen de houten deur aan, niet in staat zich om te draaien, niet in staat hen onder ogen te komen. Hij had de gejaagde blik in Caramons ogen gezien toen die langs hem heen wankelde, en de triomfantelijke glans in Raistlins ogen. Hij hoorde Goudmaan zachtjes huilen en bedacht dat hij nog liever zou sterven dan haar te moeten aankijken.

Dat was echter geen optie. Langzaam draaide hij zich om. Waterwind stond met een duistere, sombere uitdrukking op zijn gezicht naast Goudmaan en zette zich schrap tussen de vloer en het plafond. Tika beet op haar lip terwijl de tranen over haar wangen biggelden. Tanis bleef met zijn rug tegen de deur staan en keek zijn vrienden zwijgend aan. Een hele tijd zei niemand iets. Het enige wat ze hoorden, was de storm, de golven die over het dek sloegen. Water druppelde op hen neer. Ze waren nat en koud, ze beefden van angst, verdriet en schrik.