Выбрать главу

Die angstaanjagende aanblik was voldoende om Berem uit zijn lethargie te halen. Zodra de eerste schrik voorbij was, begon Maquesta wanhopig bevelen te schreeuwen. Verdwaasd voerden de mannen ze uit, maar hun inspanningen waren tevergeefs. Zeilen die werden gehesen werden door de wervelende wind uiteen gereten; lijnen knapten waardoor mannen gillend het water in werden geslingerd. Hoezeer hij ook zijn best deed, Berem kon het schip niet keren of bevrijden uit de verschrikkelijke greep van het water. Koraf wendde al zijn krachten aan om zijn stuurman te helpen aan het roer, maar ze hadden net zo goed kunnen proberen de omwenteling van de aarde te stoppen.

Toen hield Berem het voor gezien. Met hangende schouders staarde hij in de kolkende diepte, zonder acht te slaan op Maquesta, zonder acht te slaan op Koraf. Zijn gezicht stond kalm, zag Tanis. Het was dezelfde kalmte die hij in Pax Tharkas op Berems gezicht had gezien toen die Ebens hand had vastgepakt en met hem mee was gerend, recht onder die dodelijke muur van rollende rotsblokken. Het groene juweel in zijn borst straalde een griezelig licht uit doordat het de bloedrode kleur van het water weerspiegelde.

Tanis voelde een sterke hand op zijn schouder, die hem uit zijn trance van afgrijzen deed opschrikken.

‘Tanis! Waar is Raistlin?’

Tanis draaide zich om. Even staarde hij Caramon zonder herkenning aan, maar toen haalde hij zijn schouders op.

‘Wat maakt het uit?’ mompelde hij verbitterd. ‘Laat hem zelf bepalen waar hij wil sterven...’

‘Tanis!’ Caramon greep hem bij de schouders en schudde hem heen en weer. ‘Tanis! De drakenbol. Zijn magie. Misschien helpt dat...’

Eindelijk kwam Tanis bij zijn positieven. ‘Bij alle goden! Je hebt gelijk, Caramon.’

De halfelf keek snel om zich heen, maar zag de magiër nergens. Een koude rilling liep hem over de rug. Raistlin was inderdaad in staat hen te helpen, maar bovenal om zichzelf te helpen. Vaag wist Tanis zich te herinneren wat Alhana de elfenprinses had gezegd: dat de drakenbollen van de magiërs die ze hadden gecreëerd een sterke overlevingsdrang hadden meegekregen.

‘Benedendeks!’ riep Tanis. Hij sprong op het luik af. Achter zich hoorde hij Caramons zware voetstappen.

‘Wat is er?’ riep Waterwind, die bij de reling stond.

Tanis riep over zijn schouder terug: ‘Raistlin. De drakenbol. Je hoeft niet mee. Caramon en ik handelen dit wel af. Blijf jij maar hier, bij de anderen.’

‘Caramon!’ riep Tika, en ze wilde achter Caramon aan rennen, maar Waterwind ving haar op en hield haar tegen. Met een gekwelde blik op de krijger deed ze er het zwijgen toe. Mismoedig hing ze tegen de reling.

Caramon merkte het niet. Hij rende inmiddels voor Tanis uit, opvallend snel voor zo’n grote man. Toen Tanis achter Caramon aan de trap afstoof, zag hij dat de deur van Maquesta’s hut open was en op zijn scharnieren meebewoog met het schip. De halfelf snelde naar binnen, maar kwam net voorbij de deur heel plotseling tot stilstand, alsof hij tegen een muur opliep.

Raistlin stond in het midden van het kleine hutje. Hij had de kaars aangestoken van een lamp die in het schot was verankerd. In het licht van de vlam glinsterde het gezicht van de magiër als een metalen masker, en in zijn ogen brandde een gouden vuur. In zijn handen hield Raistlin de drakenbol die ze in Silvanesti hadden buitgemaakt. Hij was gegroeid, zag Tanis. Inmiddels was hij ongeveer zo groot als de bal van een kind. In het binnenste ervan kolkten ontelbare kleuren. Tanis werd duizelig als hij er te lang naar keek, dus rukte hij zijn blik los.

Voor Raistlin stond Caramon. Het gezicht van de reus was zo wit als in de droom die Tanis in Silvanesti had gehad, waarin de krijger dood aan zijn voeten lag.

Raistlin hoestte en greep naar zijn borst. Tanis wilde op hem aflopen, maar de magiër keek met een ruk op.

‘Blijf bij me uit de buurt, Tanis!’ bracht Raistlin moeizaam uit. Zijn lippen waren bevlekt met bloed.

‘Wat doe je?’

‘Ik ontsnap aan een wisse dood, halfelf!’ De magiër lachte onaangenaam. Het was de vreemde lach die Tanis slechts twee keer eerder had gehoord. ‘Wat denk je zelf?’

‘Hoe?’ vroeg Tanis. Een merkwaardige angst bekroop hem toen hij in de goudkleurige ogen van de magiër keek en het kolkende licht van de drakenbol erin weerspiegeld zag.

‘Met behulp van mijn magie. En die van de drakenbol. Het is heel eenvoudig, al gaat het jouw zwakke verstand waarschijnlijk te boven. Ik beschik nu over het vermogen om de energie van mijn vleselijke lichaam en de energie van mijn geest te laten versmelten. Ik zal veranderen in pure energie. In licht, als je het zo wilt zien. En zodra ik in licht ben veranderd, kan ik als de stralen van de zon door de hemelen reizen en op deze tastbare wereld terugkeren waar en wanneer ik maar wil.’

Tanis schudde zijn hoofd. Raistlin had gelijk: die gedachte kon hij niet bevatten. Het ging hem boven de pet, maar desondanks laaide er hoop op in zijn binnenste.

‘Kan de drakenbol dat met ons allemaal doen?’ vroeg hij dringend.

‘Mogelijk wel,’ antwoordde Raistlin hoestend, ‘maar ik weet het niet zeker. Dat risico neem ik niet. Ik weet zeker dat ik kan ontsnappen. De anderen zijn mijn zorg niet. Jij hebt hen naar deze bloedrode dood geleid, halfelf. Dan zorg jij ook maar dat je ze er weer uit krijgt.’

Woede stroomde door Tanis’ lichaam en verdreef de angst. ‘Neem dan in elk geval je broer—’ begon hij driftig.

‘Niemand,’ zei Raistlin met samengeknepen ogen. ‘Blijf waar je bent.’

Een krankzinnige, wanhopige woede vertroebelde Tanis’ beoordelingsvermogen. Op de een of andere manier zou hij Raistlin dwingen naar hem te luisteren. Op de een of andere manier zouden ze met behulp van die vreemde magie allemaal ontsnappen. Tanis wist genoeg over magie om te weten dat Raistlin nu geen betovering durfde uit te spreken. Hij zou al zijn kracht nodig hebben om de drakenbol te beheersen. Tanis deed een stap naar voren, maar zag toen iets blinken in de hand van de magiër. Schijnbaar uit het niets was daar opeens een kleine zilveren dolk. Al die tijd had die verborgen onder een listig vervaardigd leren bandje om de pols van de magiër gezeten. Tanis bleef staan en keek Raistlin recht in de ogen.

‘Goed,’ zei Tanis hijgend. ‘Mij zou je zonder aarzeling doden. Maar je broer zul je niets aandoen. Caramon, houd hem tegen!’

Caramon deed een stap in de richting van zijn tweelingbroer. Waarschuwend hief Raistlin de zilveren dolk.

‘Doe het niet, broer,’ zei hij zachtjes. ‘Kom niet dichterbij.’ Caramon aarzelde.

‘Toe dan, Caramon,’ zei Tanis vastberaden. ‘Hij doet je toch niets.’

‘Vertel het hem dan, Caramon,’ fluisterde Raistlin. De magiër wendde zijn blik geen moment van zijn broer af. De zandlopervormige pupillen verwijdden zich en de goudkleurige irissen hadden een vervaarlijke glans. ‘Vertel Tanis waar ik toe in staat ben. Dat weet je vast nog wel. Ik in elk geval wel. Het speelt door ons hoofd telkens wanneer we elkaar aankijken, nietwaar, mijn geliefde broer?’

‘Waar heeft hij het over?’ vroeg Tanis op hoge toon, al luisterde hij maar half. Als hij Raistlin kon afleiden... hem kon bespringen...

Caramon trok bleek weg. ‘De Torens van de Hoge Magie...’ stamelde hij. ‘Maar het is ons verboden er iets over te zeggen. Par-Salian zei—’

‘Dat doet er nu niet meer toe,’ viel Raistlin hem met zijn gebarsten stem in de rede. ‘Par-Salian kan me niets meer aandoen. Als ik eenmaal heb wat me is beloofd, zal zelfs de grote Par-Salian niet meer de macht hebben om het tegen mij op te nemen. Maar daar hoef jij je niet druk om te maken. Hierom wel.’