Выбрать главу

Raistlin ademde diep in en begon te vertellen, met zijn vreemde ogen nog altijd op zijn tweelingbroer gericht. Tanis luisterde maar half terwijl hij met zijn hart bonkend in zijn keel dichterbij sloop. Eén snelle beweging en de frêle magiër zou vallen... Maar toen raakte Tanis in de ban van Raistlins stem, waardoor hij even moest blijven staan om te luisteren, bijna alsof de magiër een betovering over hem had uitgesproken.

‘De laatste proeve in de Toren van de Hoge Magie, Tanis, was een proeve tegen mezelf. En ik faalde. Ik doodde hem, Tanis. Ik doodde mijn eigen broer.’ Raistlins stem klonk kalm. ‘Tenminste, ik dacht dat het Caramon was.’ De magiër haalde zijn schouders op. ‘Het bleek een illusie te zijn die was geschapen met de bedoeling me te doen inzien hoe diep mijn haat en jaloezie gingen. Op die manier dachten ze mijn ziel te verlossen van de duisternis. In werkelijkheid leerde ik ervan dat ik niet genoeg zelfbeheersing had. Aangezien het geen deel uitmaakte van de ware Proeve, werd mijn falen me niet aangerekend - behalve door één persoon.’

‘Ik zag dat hij me doodde!’ riep Caramon ellendig uit. ‘Ze dwongen me toe te kijken, zodat ik hem zou begrijpen!’ De grote man sloeg zijn handen voor zijn gezicht, en een hevige rilling deed zijn lichaam schokken. ‘En ik begrijp het,’ snikte hij. ‘Ik begreep het toen al. Het spijt me. Maar ga niet zonder mij weg, Raist. Je bent te zwak. Je hebt me nodig...’

‘Niet meer, Caramon,’ fluisterde Raistlin met een zachte zucht. ‘Ik heb je niet meer nodig.’

Misselijk van afschuw keek Tanis naar de twee broers. Dit kon hij niet begrijpen. Zelfs niet van Raistlin. ‘Caramon, toe dan!’ beval hij schor.

‘Dwing hem niet om bij me in de buurt te komen, Tanis,’ zei Raistlin op vriendelijke toon, alsof hij de gedachten van de halfelf had gelezen. ‘Ik verzeker je dat ik hiertoe in staat ben. Datgene waarnaar ik al mijn hele leven op zoek ben, is nu binnen handbereik. Ik laat me door niets weerhouden. Kijk naar Caramons gezicht, Tanis. Hij weet het. Ik heb hem al eens gedood. Dan kan ik het nu ook. Vaarwel, broer.’

De magiër legde zijn handen op de drakenbol en hield hem omhoog in het licht van de brandende kaars. De kleuren in de bol kolkten woest door elkaar en lichtten fel op. Een krachtige magische aura omringde de magiër.

Vechtend tegen zijn angst spande Tanis zijn spieren aan om in een laatste wanhopige poging Raistlin tegen te houden. Maar hij kon zich niet verroeren. Hij hoorde Raistlin op zangerige toon vreemde woorden opzeggen. Het schelle, kolkende licht werd zo fel dat het zijn hoofd leek te doorboren. Hij sloeg zijn handen voor zijn ogen, maar het licht brandde er dwars doorheen en dreigde zijn hersenen te verschroeien. De pijn was ondraaglijk. Hij wankelde achteruit tegen de deurpost, en naast zich hoorde hij Caramon een gepijnigde kreet slaken. Hij hoorde hoe de grote man met een bons op de grond viel.

Opeens werd het stil en donker in de hut. Bevend opende Tanis zijn ogen. Een hele tijd zag hij alleen maar het beeld van een reusachtige rode bol op zijn netvlies. Langzaamaan raakten zijn ogen aan de kille duisternis gewend. De kaars sputterde, heet kaarsvet drupte op de houten vloer van de hut en vormde een wit plasje vlak bij de plek waar Caramon lag, koud en roerloos. De krijger staarde met wijd open, niets ziende ogen naar het plafond. Raistlin was verdwenen.

Tika Walyan stond op het dek van de Perechon naar de bloedrode zee te staren en deed haar uiterste best om niet te gaan huilen. Je moet dapper zijn, hield ze zichzelf keer op keer voor. Je hebt geleerd moedig te vechten, dat heeft Caramon zelf gezegd. En nu moet je hier dapper mee omgaan. In elk geval gaan we samen het eind tegemoet. Hij mag me niet zien huilen.

Maar de afgelopen vier dagen waren voor iedereen zenuwslopend geweest. Bang dat ze zouden worden ontdekt door de vele draconen die door Zeedrift zwierven, hadden de reisgenoten zich schuilgehouden in de smerige herberg. Tanis’ vreemde verdwijning had hen allemaal de stuipen op het lijf gejaagd. Ze waren volkomen hulpeloos, durfden niets te doen, durfden zelfs niet naar hem te informeren. Dagenlang waren ze dan ook gedwongen geweest in hun kamers te blijven, en kon Tika Caramon met geen mogelijkheid ontwijken. De onuitgesproken aantrekkingskracht tussen hen beiden was zo sterk dat de spanning ondraaglijk werd. Ze wilde haar armen om hem heen slaan, zijn armen om zich heen voelen, zijn sterke, gespierde lichaam tegen het hare voelen.

Caramon verlangde daar ook naar, dat wist ze zeker. Soms keek hij haar zo teder aan dat ze niets liever wilde dan tegen hem aan kruipen en de liefde in het hart van de grote man met hem delen.

Maar het kon niet, niet zolang Raistlin altijd bij zijn tweelingbroer in de buurt was en zich als een zwakke schim aan hem vastklampte. Keer op keer hoorde ze in gedachten de woorden die Caramon had gesproken vlak voordat ze in Zeedrift waren aangekomen.

‘Mijn plicht ligt bij mijn broer. In de Toren van de Hoge Magie vertelden ze me dat zijn kracht zou helpen de wereld te redden. Ik ben zijn kracht, zijn lichamelijke kracht. Hij heeft me nodig. Mijn loyaliteit ligt in de eerste plaats bij hem, en tot daar verandering in komt, kan ik geen andere verbintenissen aangaan. Jij verdient iemand bij wie je op de eerste plaats komt, Tika. Daarom laat ik je vrij, zodat je zo iemand kunt zoeken.’

Maar ik wil helemaal niemand anders, dacht Tika verdrietig. Toen kwamen de tranen alsnog. Snel wendde ze zich af, zodat Waterwind en Goudmaan het niet zouden zien. Ze zouden het verkeerd begrijpen, ze zouden denken dat ze huilde van angst. Nee, haar angst voor de dood had ze al lang overwonnen. Nu was haar grootste angst all één te sterven.

Wat zijn ze toch allemaal aan het doen, dacht ze wanhopig, terwijl ze met de rug van haar hand haar tranen wegveegde. Het schip kwam steeds dichter bij dat angstaanjagende zwarte oog. Waar was Caramon? Ik ga hen zoeken, besloot ze. Of Tanis het nu goedvindt of niet.

Toen zag ze Tanis langzaam door het luik naar buiten komen. Hij ondersteunde Caramon en sleurde de grote man zo goed en zo kwaad als het ging met zich mee. Eén blik op het bleke gezicht van de grote krijger en Tika’s hart stond stil.

Ze probeerde te roepen, maar kon geen woorden vormen. Bij het horen van haar woordeloze kreet draaiden Goudmaan en Waterwind, die samen naar de ontzagwekkende maalstroom hadden staan kijken, zich om. Waterwind zag Tanis wankelen onder zijn last en rende op hem af om hem te helpen. Caramon bewoog zich voort alsof hij stomdronken was en staarde met zijn glazige ogen in het niets. Waterwind ving Caramon op, precies op het moment dat Tanis’ benen het definitief begaven.

‘Ik mankeer niets,’ zei Tanis zachtjes toen hij Waterwinds bezorgde blik zag. ‘Goudmaan, Caramon heeft je hulp nodig.’

‘Wat is er, Tanis?’ Haar angst gaf Tika haar stem terug. ‘Wat is er gebeurd? Waar is Raistlin? Is hij...’ Ze maakte haar zin niet af. De ogen van de halfelf waren duister toen hij terugdacht aan wat hij benedendeks had gezien en gehoord.

‘Raistlin is weg,’ zei Tanis kortaf.

‘Weg? Waar naartoe?’ vroeg Tika. Ze keek wild om zich heen, alsof ze verwachtte zijn lichaam in het kolkende, bloedrode water aan te treffen.

‘Hij heeft ons voorgelogen,’ antwoordde Tanis terwijl hij Waterwind hielp Caramon voorzichtig op een stapel opgerolde touwen te leggen. De grote krijger zei geen woord. Hij leek hen niet te zien. Sterker nog, hij leek helemaal niets te zien; hij staarde dwars door alles en iedereen heen naar de bloedrode zee. ‘Weet je nog dat hij telkens zei dat we naar Palanthas moesten om de bol te leren gebruiken? Hij weet al hoe hij de bol moet gebruiken. En nu is hij weg, naar Palanthas misschien. Al denk ik niet dat het ertoe doet.’ Met een blik op Caramon schudde hij bedroefd het hoofd, waarna hij zich abrupt afwendde en naar de reling liep.

Goudmaan legde teder haar handen op de grote man en prevelde zijn naam zo zachtjes dat de anderen het boven het geloei van de wind uit niet konden horen. Bij haar aanraking huiverde Caramon echter, waarna hij hevig begon te beven. Tika knielde naast hem neer om zijn hand vast te houden. Nog steeds strak voor zich uit kijkend begon Caramon stilletjes te huilen; tranen biggelden uit zijn grote, starende ogen over zijn wangen. Ook in Goudmaans ogen glinsterden tranen, maar ze streek over zijn voorhoofd en bleef hem roepen, als een moeder die een verdwaald kind roept.