Выбрать главу

Met een streng, duister gezicht van boosheid voegde Waterwind zich bij Tanis.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg de Vlakteman grimmig.

‘Raistlin zei dat hij... Ik kan er niet over praten. Niet nu.’ Huiverend en hoofdschuddend boog Tanis zich over de reling en staarde naar het troebele water. Toen vloekte hij zachtjes in het elfs - een taal die de halfelf zelden sprak - en klampte zijn handen om zijn hoofd.

Bedroefd om het verdriet van zijn vriend legde Waterwind troostend zijn hand op de hangende schouder van de halfelf.

‘Dus zo eindigt het,’ zei de Vlakteman. ‘Zoals we in de droom voorzagen is de magiër weggegaan en heeft hij zijn broer achtergelaten om te sterven.’

‘En zoals we in de droom zagen, ben ik tekort geschoten,’ mompelde Tanis met zachte, bevende stem. ‘Wat heb ik gedaan? Dit is mijn schuld. Ik heb deze verschrikking over ons afgeroepen.’

‘Mijn vriend,’ zei Waterwind, getroffen door Tanis’ leed. ‘Het is niet aan ons om vraagtekens te zetten bij de beslissingen van de goden...’

‘De pot op met de goden!’ riep Tanis fel uit. Hij hief het hoofd om zijn vriend te kunnen aankijken en sloeg met zijn gebalde vuist op de reling. ‘Het was mijn beslissing. Mijn keuze. Hoe vaak heb ik tijdens die nachten dat ik bij haar was en haar in mijn armen hield niet bedacht hoeveel makkelijker het zou zijn als ik gewoon daar bleef, bij haar, voorgoed. Ik kan Raistlin niet veroordelen. We lijken erg op elkaar, hij en ik. Allebei ten onder gegaan aan een alles verterende hartstocht.’

‘Maar jij bent niet ten onder gegaan, Tanis,’ zei Waterwind. De Vlakteman omklemde met zijn sterke handen Tanis’ schouders en dwong de halfelf hem aan te kijken. ‘Jij bent niet het slachtoffer geworden van je hartstocht, zoals de magiër. Als dat zo was, zou je bij Kitiara zijn gebleven. Je bent bij haar weggegaan, Tanis...’

‘Ik ben bij haar weggegaan,’ zei Tanis verbitterd. ‘Als een dief in de nacht ben ik weggeslopen. Ik had de confrontatie met haar moeten aangaan. Ik had haar de waarheid over mezelf moeten vertellen. Ze zou me ter plekke hebben gedood, maar dan waren jullie in elk geval veilig geweest. Dan hadden jij en de anderen kunnen ontsnappen. Mijn dood zou een stuk gemakkelijker zijn geweest... Maar ik had de moed niet. En nu heb ik dit over ons afgeroepen,’ zei de halfelf. Hij rukte zich los uit Waterwinds greep. ‘Ik ben niet alleen tegenover mezelf, maar ook tegenover jullie tekort geschoten.’

Hij keek om zich heen. Berem stond nog steeds aan het roer, met zijn handen om het nutteloze stuurwiel geklemd en met op zijn gezicht die merkwaardige, berustende uitdrukking. Maquesta vocht nog steeds om haar schip te redden en krijste bevelen boven het gejammer van de wind en het diepe gebrul dat uit het diepst van de maalstroom opsteeg uit. Maar haar bemanning, murw van angst, gehoorzaamde niet meer. Sommigen weenden. Anderen vloekten. De meesten gaven geen kik, maar staarden vol afschuw gebiologeerd naar de reusachtige draaikolk die hen onherroepelijk naar de eindeloze duisternis van de diepte sleurde. Opnieuw voelde Tanis de hand van Waterwind op zijn schouder. Bijna boos probeerde hij zich terug te trekken, maar de Vlakteman was standvastig.

‘Tanis, mijn broeder, in de Herberg van het Laatste Huis in Soelaas heb je ervoor gekozen dit pad te bewandelen, toen je Goudmaan te hulp schoot. In mijn trots wilde ik je hulp weigeren, en dan zouden zij en ik allebei zijn omgekomen. Omdat jij ons niet de rug wilde toekeren toen we in gevaar verkeerden, hebben we de wereld opnieuw laten kennismaken met de oude goden. Met genezing. Met hoop. Weet je nog wat de Woldmeester tegen ons zei? Wij rouwen niet om hen die hun levensdoel hebben vervuld. En wij hebben ons levensdoel vervuld, mijn vriend. Wie weet hoeveel levens we hebben beïnvloed. Wie weet zal die hernieuwde hoop tot een grote overwinning leiden. Het lijkt erop dat voor ons de strijd voorbij is. Het zij zo. Dan leggen we ons zwaard neer, zodat anderen het kunnen oppakken om de strijd voort te zetten.’

‘Mooie woorden, Vlakteman,’ snauwde Tanis, ‘maar zeg eens eerlijk. Kun jij de dood zonder bitterheid onder ogen zien? Je hebt veel om voor te leven: Goudmaan, de kinderen die jullie nog niet hebben gekregen...’

Even vertrok Waterwinds gezicht van pijn. Hij wendde zijn hoofd af om het te verbergen, maar Tanis, die hem scherp in de gaten hield, zag het, en opeens begreep hij het. Dus ook dat zou nu door zijn toedoen vernietigd worden. Vervuld van wanhoop sloot de halfelf zijn ogen.

‘Goudmaan en ik wilden het je niet vertellen. Je had al genoeg aan je hoofd.’ Waterwind zuchtte. ‘Ons kindje zou in de herfst zijn geboren,’ prevelde hij, ‘wanneer de blaadjes van de vallènbomen rood en goud kleuren, zoals op de dag dat Goudmaan en ik met de blauwe kristallen staf in Soelaas aankwamen. Die dag vond Sturm de ridder ons en bracht hij ons naar de Herberg van het Laatste Huis...’

Tanis begon te snikken, in hevige, pijnlijke uithalen die als messen door zijn lijf sneden. Waterwind sloeg zijn armen om zijn vriend heen en hield hem stevig vast.

‘De vallènbomen die we kenden zijn nu dood, Tanis,’ ging hij met zachte stem verder. ‘We hadden het kind slechts verbrande, verrotte stompen kunnen laten zien. Maar nu zal het kind de vallènbomen zien zoals de goden ze bedoeld hebben, in een land waar de bomen eeuwig leven. Treur niet, mijn vriend, mijn broeder. Mede dankzij jou herinnert het volk zich de oude goden weer. In die goden moet je geloven.’

Voorzichtig duwde Tanis Waterwind weg. Hij kon de Vlakteman niet recht aankijken. Als hij in zijn eigen ziel keek, zag hij die kronkelen en sidderen als de bomen in Silvanesti. Geloven? Hij kon niet geloven. Wat had hij met de goden te maken? Hij had de beslissingen genomen. Hij had alles vergooid wat in zijn leven de moeite waard was geweest: zijn thuis te midden van de elfen, de liefde van Laurana. En zijn vrienden. Alleen Waterwinds onwankelbare trouw - hoe misplaatst ook - weerhield de Vlakteman ervan hem de rug toe te keren.

Zelfmoord is voor elfen verboden. Ze beschouwen het als godslastering omdat het leven het kostbaarste geschenk van allemaal is. Maar Tanis staarde vol ongeduld en verlangen naar de bloedrode zee.

Laat het een snelle dood zijn, bad hij. Laat dat door bloed bezoedelde water zich boven mijn hoofd sluiten. Laat me voorgoed verborgen blijven in de diepte. En als er toch goden zijn, als u naar me luistert, dan vraag ik slechts één ding: dat Laurana de beschamende waarheid over mij nooit te weten komt. Te veel moeten er al lijden door mijn toedoen...

Maar op het moment dat zijn ziel het gebed prevelde waarvan hij hoopte dat het zijn laatste zou zijn op Krynn, viel er een schaduw donkerder dan de onweerswolken over hem heen. Tanis hoorde Waterwind een kreet slaken en Goudmaan gillen, maar hun stemmen gingen verloren in het gebrul van het water toen het schip begon weg te zakken in het hart van de maalstroom. Als verdoofd keek Tanis op, recht in de vuurrode ogen van een blauwe draak die uit de zwarte, kolkende wolken opdook. Op zijn rug zat Kitiara.

Niet bereid de schat op te geven die hen naar een glorieuze overwinning zou leiden, hadden Kit en Skie zich al worstelend een weg gebaand door de storm, en nu dook de draak met zijn gemene klauwen voor zich uitgestoken recht op Berem af. Het leek wel of zijn voeten aan het dek genageld waren. Met dromerige, hulpeloze ogen staarde hij naar de aanvallende draak.

Met een schok kwam Tanis in actie en maakte een snoekduik over het rijzende dek, terwijl het bloedrode water om hem heen kolkte. Hij raakte Berem vol in de buik, en de man viel achterover op het moment dat een golf hen overspoelde. Tanis greep iets vast, wat wist hij niet, en klampte zich vast aan het dek, dat onder hem wegzakte. Toen rechtte het schip zich. Toen hij opkeek, was Berem weg. Boven zich hoorde hij de draak krijsen van woede.