Выбрать главу

‘Goed dan,’ zei hij bars. Hij liep naar de deur.

Maquesta Kar-Thon ontwaakte uit een diepe slaap toen er op de deur van haar hut werd gebonkt. Omdat ze eraan gewend was op de gekste tijdstippen te worden gewekt, was ze bijna meteen wakker en pakte ze haar laarzen.

‘Wat is er?’ riep ze.

Nog voordat het antwoord kwam, probeerde ze het schip al aan te voelen, de situatie in te schatten. Een blik door de patrijspoort vertelde haar dat de stormachtige wind was gaan liggen, maar aan de bewegingen van het schip zelf kon ze voelen dat de golven hoog waren.

‘De passagiers zijn er,’ riep iemand. Ze herkende de stem van haar bootsman.

Stomme landrotten, dacht ze verbitterd terwijl ze met een zucht de laars liet vallen die ze had willen aantrekken.

‘Stuur ze maar weer weg,’ beval ze. Ze ging weer liggen. ‘We varen vandaag niet uit.’

Buiten leek een schermutseling te ontstaan, want ze hoorde de bootsman boos zijn stem verheffen, en iemand anders die terugschreeuwde. Vermoeid duwde Maquesta zichzelf overeind. Haar bootsman, Bas Ohn-Koraf, was een minotaurus, en minotaurussen stonden niet bepaald bekend om hun geduld en zachtmoedigheid. Hij was uitzonderlijk sterk en had wel eens om niets iemand vermoord. Dat was een van de redenen dat hij voor een leven op zee had gekozen. Op een schip als de Perechon stelde niemand vragen over het verleden.

Maq gooide de deur van haar hut open en rende het dek op.

‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg ze zo streng als ze maar kon. Haar blik ging van de dierlijke kop van haar bootsman naar het bebaarde gezicht van op het oog een drakenlegerofficier. Maar ze herkende de ietwat scheefstaande bruine ogen van de man met de baard, en ze keek hem met een kille blik strak aan. ‘Ik zei dat we vandaag niet uitvaren, halfelf, en dat meende—’

‘Maquesta,’ zei Tanis snel. ‘Ik moet je spreken.’ Hij wilde langs de minotaurus heen dringen, maar Koraf greep hem vast en sleurde hem weg. Achter Tanis stond een forsere drakenlegerofficier die met een grauw een stap dichterbij kwam. Met een gretige glinstering in zijn ogen trok de minotaurus handig een dolk uit de brede, felgekleurde sjerp om zijn middel.

Iedereen van de bemanning die bovendeks was, kwam meteen om hen heen staan, hopend op een gevecht.

‘Caramon,’ zei Tanis waarschuwend. Hij stak gebiedend zijn hand op.

‘Kof!’ snauwde Maquesta met een boze blik, om haar bootsman eraan te helpen herinneren dat dit betalende klanten waren en dat ze met omzichtigheid behandeld dienden te worden, in elk geval zolang er nog land in zicht was.

De minotaurus trok een boos gezicht, maar de dolk verdween net zo snel als hij was verschenen. Koraf draaide zich om en liep vol minachting weg. De bemanning mompelde teleurgesteld, maar vrolijk. Het beloofde nu al een interessante vaart te worden.

Maquesta hielp Tanis overeind en bestudeerde hem met de indringende, schattende blik die ze gewoonlijk bewaarde voor mannen die wilden aanmonsteren. Ze zag meteen dat de halfelf drastisch was veranderd sinds de laatste keer dat ze hem had gezien. Het was nog maar vier dagen geleden dat hij en de grote man achter hem met haar hadden onderhandeld over een overtocht aan boord van de Perechon.

Hij ziet eruit alsof hij door de Afgrond is gegaan. Waarschijnlijk heeft hij zich problemen op de hals gehaald, besloot ze treurig. Nou, ik ga hem niet uit de penarie helpen. Niet ten koste van mijn schip. Aan de andere kant, hij en zijn vrienden hadden de helft van de overtocht al betaald. En ze had het geld hard nodig. Het viel tegenwoordig voor een piraat niet mee om te concurreren met de Drakenheren...

‘Kom mee naar mijn hut,’ zei Maq bars. Ze ging hem voor naar beneden.

‘Blijf bij de anderen, Caramon,’ zei de halfelf tegen zijn vriend. De grote man knikte. Met een duistere blik op de minotaurus voegde Caramon zich bij de rest van zijn metgezellen, die zwijgend om hun schaarse bezittingen heen stonden.

Tanis liep achter Maq aan naar haar hut en perste zich naar binnen. De hut was zo klein dat het met twee mensen eigenlijk al te druk was. De Perechon was een gestroomlijnd schip, ontworpen om snel mee te zeilen en manoeuvreren. Ideaal voor Maquesta’s beroep, waarvoor je snel havens in en uit moest kunnen glippen om vracht in of uit te laden die niet altijd voor haar bestemd was. Nu en dan vulde ze haar inkomen aan met een volgeladen koopvaardijschip uit Palanthas of Tarsis, dat ze zo ongemerkt mogelijk probeerde te naderen. Dan gingen ze snel aan boord, plunderden de boel en gingen ervandoor.

Ze was er bovendien bedreven in om aan de enorme schepen van de Drakenheren te ontsnappen, al keek ze wel uit voordat ze er een lastigviel. Tegenwoordig kwam het echter maar al te vaak voor dat koopvaardijschepen werden ‘geëscorteerd’ door de schepen van de Drakenheren. Tijdens haar laatste twee reizen had Maquesta verlies gedraaid. Dat was een van de redenen dat ze zich toch maar had verlaagd tot het meenemen van passagiers, iets wat ze onder normale omstandigheden nooit zou doen.

De halfelf deed zijn helm af en ging aan tafel zitten, of liever: hij viel neer, want hij was duidelijk niet gewend aan het stampen van een schip. Maquesta bleef perfect in balans staan.

‘Nou, wat wil je?’ vroeg ze gapend. ‘Ik heb al gezegd dat we niet kunnen uitvaren. De golven zijn—’

‘We moeten wel,’ zei Tanis kortaf.

‘Hoor eens,’ zei Maquesta geduldig (terwijl ze zichzelf voorhield dat hij een betalende klant was), ‘als je op de een of andere manier in de problemen zit, is dat niet mijn zorg. Ik zet mijn schip en mijn bemanning niet op het spel—’

‘Ik niet,’ viel Tanis haar met indringende blik in de rede, ‘jij.’

‘Ik?’ vroeg Maquesta. Ze deinsde verschrikt achteruit.

Tanis legde zijn gevouwen handen op tafel en keek naar beneden. Het stampen en rollen van het verankerde schip, gecombineerd met de uitputting van de afgelopen paar dagen, maakte hem misselijk. Toen Maquesta de groenige tint van zijn huid onder zijn baard zag, en de donkere kringen onder zijn ingevallen ogen, bedacht ze dat ze lijken had gezien die er beter uitzagen dan deze halfelf.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg ze gespannen.

‘Ik... ik ben... drie dagen geleden... gevangen genomen door een Drakenheer,’ begon Tanis met zachte stem, nog steeds starend naar zijn handen. ‘Nee, “gevangen genomen” is niet het juiste woord. H-hij zag me in deze kleren en ging ervan uit dat ik een van zijn manschappen was. Ik moest met h-hem mee terug naar zijn kamp. Daar, in dat kamp, heb ik de afgelopen paar dagen gezeten, en ik... ik ben iets te weten gekomen. Ik weet waarom de Drakenheer en de draconen heel Zeedrift afzoeken. Ik weet wat - wie - ze zoeken.’

‘Nou?’ spoorde Maquesta hem aan. Ze voelde hoe de angst zich als een besmettelijke ziekte door haar lichaam verspreidde. ‘Toch zeker niet de Perechon—’

‘Je bootsman.’ Eindelijk keek Tanis haar aan. ‘Berem.’

‘Berem!’ herhaalde Maquesta verbijsterd. ‘Waarom? Die man kan niet eens praten! En hij is achterlijk bovendien. Een goede stuurman misschien, maar meer ook niet. Wat kan hij in vredesnaam hebben gedaan dat de Drakenheren naar hem op zoek zijn?’

‘Dat weet ik niet,’ zei Tanis vermoeid. Hij vocht tegen de misselijkheid. ‘Daar kon ik niet achter komen. Ik weet niet zeker of ze het zelf wel weten. Maar ze hebben het bevel hem koste wat het kost te vinden en hem levend naar’ - hij sloot zijn ogen om de zwaaiende lampen niet te hoeven zien - ‘de Duistere Koningin te brengen...’

Het eerste licht van de dageraad viel in schuine, rode stralen op het ruwe zeeoppervlak. Even scheen het op Maqs glanzende zwarte huid en leken de gouden oorbellen die bijna tot op haar schouders hingen te branden als vuur. Nerveus haalde ze haar hand door haar korte zwarte haar.

Haar keel kneep samen. ‘We sturen hem gewoon weg,’ mompelde ze, steun zoekend bij de tafel. ‘We zetten hem van boord. Ik zoek wel een nieuwe stuurman—’

‘Luister naar me!’ Tanis greep Maquesta stevig bij haar arm en dwong haar te blijven staan. ‘Mogelijk weten ze al dat hij hier is. En zelfs als ze dat niet weten en ze nemen hem gevangen, maakt het geen verschil. Zodra ze ontdekken dat hij hier was, op dit schip - en geloof me, dat zullen ze ontdekken, want er zijn manieren om zelfs een stomme aan het praten te krijgen - nemen ze jou en iedereen op dit schip gevangen. Als ze zich tenminste niet meteen van je ontdoen.’