Выбрать главу

Zeeziek en verscheurd door een knagend schuldgevoel zat Tanis ineengedoken en ellendig op het dek naar de golven te staren. Goudmaans geneeskracht had ervoor gezorgd dat hij zich iets beter voelde, al konden zelfs priesters kennelijk weinig doen tegen het kolken van zijn maag. En met het tumult in zijn ziel kon ze hem helemaal niet helpen.

Daar zat hij dan, op het dek, te staren naar de zee, bang dat hij elk moment zeilen aan de horizon zou zien. Misschien kwam het doordat ze beter uitgerust waren, maar de anderen hadden weinig last van de onvoorspelbare bewegingen van het schip dat door het woeste water kliefde. Alleen waren ze allemaal tot op de draad doorweekt omdat er af en toe een hoge golf over het dek sloeg.

Zelfs Raistlin leek tot Caramons grote verbijstering nauwelijks ergens last van te hebben. De magiër zat een eindje bij de anderen vandaan op zijn hurken onder het zeil dat een van de matrozen had opgehangen om de passagiers zo droog mogelijk te houden. De magiër was niet misselijk. Hij hoestte zelfs nauwelijks. Hij leek alleen diep in gedachten verzonken. Zijn goudkleurige ogen schitterden feller dan de ochtendzon, die af en toe opdook achter de jagende onweerswolken.

Toen Tanis iets zei over zijn bezorgdheid over achtervolgers, haalde Maquesta haar schouders op. De Perechon was sneller dan de logge schepen van de Drakenheren. Ze waren veilig de haven uit geglipt, en de enige andere schepen die hun vertrek hadden opgemerkt waren andere piratenschepen. Binnen die broederschap werden geen vragen gesteld.

De golven kwamen tot bedaren; het wateroppervlak werd gladder onder het aanhoudende briesje. De hele dag waren er dreigende onweerswolken, maar die werden uiteindelijk door de frisse wind aan flarden geblazen. Maquesta kon meer zeil bijzetten. Het was een heldere nacht vol sterren, ’s Ochtends werden de reisgenoten bij het ontwaken geconfronteerd met een van de meest angstaanjagende taferelen op heel Krynn.

Ze bevonden zich aan de rand van de Bloedzee van Istar.

De zon was een enorme, gouden bal die op de oostelijke horizon leek te balanceren toen de Perechon water bereikte dat zo rood was als het gewaad van de magiër, rood als het bloed dat zijn lippen bevlekte wanneer hij hoestte.

‘De naam is erg toepasselijk,’ zei Tanis tegen Waterwind toen ze samen op het dek naar het rode, troebele water stonden te staren. Ze konden niet ver vooruitkijken. Aan de hemel hing een eeuwige storm, als een loodgrijs gordijn op het water.

‘Ik geloofde het niet,’ zei Waterwind ernstig. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb de verhalen van Willem aangehoord over deze zee, en over zeedraken die hele schepen verslinden en vrouwen met een vissenstaart in plaats van benen, maar dit...’ De barbaarse Vlakteman schudde zijn hoofd en hield het bloedrode water wantrouwig in de gaten.

‘Denk je dat het waar is wat ze zeggen, dat dit het bloed is van iedereen die in Istar is omgekomen toen de vuurberg insloeg in de tempel van de Priesterkoning?’ vroeg Goudmaan, die naast haar man was komen staan, zachtjes.

‘Wat een onzin!’ zei Maquesta snuivend. Ze liep over het dek op hen af, maar keek doorlopend om zich heen om te controleren of ze wel het maximale uit het schip en haar bemanning haalde.

‘Jullie hebben te veel naar Willem de Varkenssnuit geluisterd.’ Ze lachte. ‘Hij doet niets liever dan landrotten de stuipen op het lijf jagen. Het water is rood vanwege de aarde die van de bodem opstuift. Je moet goed beseffen dat we niet over zand varen, zoals bij een gewone oceaan. Dit was vroeger vasteland, de hoofdstad Istar en de rijke akkers eromheen. Toen de vuurberg insloeg, werd het land in tweeën gespleten. Het water van de oceaan stroomde binnen en er ontstond een nieuwe zee. Nu ligt de rijkdom van Istar onder de golven.’

Met een dromerige blik staarde Maquesta over de reling, alsof ze dwars door het troebele water heen de legendarische rijkdommen van de glinsterende, verloren stad kon onderscheiden. Ze slaakte een zucht van verlangen. Goudmaan wierp de donkere scheepskapitein een afkerige blik toe. Haar ogen waren vervuld van verdriet en afschuw bij de gedachte aan die verschrikkelijke verwoesting en alle levens die verloren waren gegaan.

‘Wat werpt dan telkens die aarde op?’ vroeg Waterwind met een fronsende blik op het bloedrode water. ‘Goed, de golven en getijden houden het water in beweging, maar zelfs dan zou de zware aarde beter moeten bezinken dan het geval lijkt.’

‘Daar heb je gelijk in, barbaar.’ Maquesta keek de lange, knappe Vlakteman bewonderend aan. ‘Maar ja, je stamt dan ook af van een volk van boeren, dat heb ik me tenminste laten vertellen, dus je zult veel over aarde weten. Als je je hand in het water steekt, kun je het zand voelen. In het midden van de Bloedzee schijnt een maalstroom te zijn die zo krachtig is dat hij de aarde van de bodem opzuigt. Maar of dat waar is, of gewoon weer een sterk verhaal van Varkenssnuit, kan ik niet zeggen.

Zelf heb ik de maalstroom nooit gezien, en iedereen met wie ik heb gevaren ook niet, en ik voer als kind al over deze wateren, toen ik het vak leerde van mijn vader. Niemand die ik ken is ooit zo dwaas geweest om de storm in te varen die altijd boven het midden van de zee hangt.’

‘Hoe komen we dan in Mithras?’ bromde Tanis. ‘Dat ligt aan de andere kant van de Bloedzee, als je kaarten kloppen.’

‘We kunnen Mithras via het zuiden bereiken, als we achtervolgd worden. Zo niet, dan kunnen we in het westen langs de storm heen varen en langs de kust in noordelijke richting naar Nordmaar varen. Maak je geen zorgen, halfelf.’ Maquesta maakte een weids gebaar. ‘In elk geval kun je nu zeggen dat je de Bloedzee hebt gezien, een van de wonderen vanKrynn.’

Toen Maquesta zich omdraaide om naar het achterdek te lopen, klonk er een kreet uit het kraaiennest.

‘Dek, ho! Zeil in het westen!’ riep de uitkijk.

Meteen haalde zowel Maquesta als Koraf een verrekijker tevoorschijn en richtte die op de westelijke horizon. De reisgenoten wisselden bezorgde blikken en verzamelden zich. Zelfs Raistlin verliet zijn beschutte plekje onder het zeil en liep over het dek, met zijn goudkleurige ogen strak op het westen gericht.

‘Een schip?’ mompelde Maquesta tegen Koraf.

‘Nee,’ gromde de minotaurus in verbasterd Gemeenschaps. ‘Een wolk, m’schien. Maar snel, heel snel. Sneller als wolken die ik heb gezien.’

Nu konden ze allemaal de donkere vlekjes aan de horizon onderscheiden, vlekjes die snel groter werden.

Tanis voelde een afschuwelijke pijnscheut, alsof hij aan een zwaard werd geregen. Zo fel en zo echt was de pijn dat hij een kreet slaakte en zich aan Caramon vastklampte om niet te vallen. De anderen keken hem bezorgd aan. Caramon sloeg zijn gespierde armen om zijn vriend heen om hem te ondersteunen.

Tanis wist wat er op hen afkwam vliegen.

En hij wist wie er vooropvloog.

3

Toenemende duisternis.

Een vlucht draken,’ zei Raistlin, die naast zijn broer kwam staan. ‘Vijf, geloof ik.’

‘Draken!’ fluisterde Maquesta. Even omklemde ze met bevende handen de reling, maar toen draaide ze zich met een ruk om. ‘Alle zeilen bijzetten,’ beval ze.

De bemanning staarde naar het westen, hun blik en gedachten volledig gericht op de naderende verschrikking. Maquesta verhief haar stem en schreeuwde het bevel nogmaals. Het enige waar ze aan kon denken was haar geliefde schip. De kracht en kalmte in haar stem verjoegen de eerste tekenen van de drakenvrees die de bemanning bekroop. In een reflex sprongen er enkelen overeind om het bevel op te volgen, waarna er meer volgden. Koraf hielp een handje met zijn zweep, waarmee hij fel uithaalde naar iedere man die naar zijn zin niet snel genoeg reageerde. Binnen een paar tellen bolden de grote zeilen op. Lijnen kraakten onheilspellend, het tuigage zong een klaaglijk deuntje.