Выбрать главу

Weer klonk er een angstig en ongerust gemompel. Norris keek zijn mannen boos aan en meteen hield iedereen zijn mond.

‘Eén schip — dat zijn nooit meer dan veertig man,’ zei Will tegen de krijgsmeester.

Norris beaamde die schatting met een hoofdknikje. ‘En waarschijnlijk maar dertig, als ze een wacht op het schip hebben gelaten.’

Niet dat daardoor de situatie minder zorgwekkend werd. Dertig Skandiërs die op een eiland als Zeeklif tekeer zouden gaan — dat was een regelrechte ramp. De nauwelijks getrainde ridders en soldaten die Norris ter beschikking stonden als verdedigingsmacht zouden geen weerstand kunnen bieden tegen die woeste piraten, en dat wist Norris heel goed. De krijgsmeester vervloekte zijn eigen luiheid. Hij wist dat het zijn eigen schuld was, en van niemand anders. Hij moest iets doen — maar tegelijkertijd besefte hij dat hij verantwoordelijk was voor lijf en leden van zijn manschappen. Als hij hen nu een groep geharde en getrainde Skandiërs zou laten aanvallen, dan joeg hij hen gewoon de dood in.

Will voelde dat de man worstelde met zijn dilemma. ‘Zelfs al zijn het er maar dertig, dan is dat nog een flinke overmacht,’ zei hij.

Er waren misschien vijfentwintig gewapende mannen op het hele eiland. Met een beetje geluk kon Norris er twintig oproepen — onder wie drie of vier ridders met een complete wapenrusting. En wat de rekruten betrof… Will moest er niet aan denken wat er zou gebeuren als een paar vastberaden Skandiërs die slappelingen met hun strijdbijlen aan zouden pakken.

Norris aarzelde. Hij leidde het leven van een prins — net als alle edellieden — maar het was op momenten als deze dat hij moest laten zien dat hij dat leven ook verdiende. En juist nu wist hij dat hij niet klaar voor de strijd was. Hij was niet bij machte om de mensen te beschermen, wier leven van hem afhing.

‘Het heeft weinig zin om je mensen de dood in te jagen,’ zei Will zacht, zodat alleen de krijgsmeester hem kon horen.

Norris hand kneep zenuwachtig in het gevest van het zwaard aan zijn zijde. ‘Maar we moeten toch íéts doen,’ zei hij onzeker.

Will onderbrak hem kalm. ‘En dat gaan we ook doen,’ zei hij kalm. ‘Zorg jij dat de mensen uit het dorp allemaal het kasteel ingaan, met alles wat ze kunnen dragen. Laat de dieren los uit de stallen en jaag ze gewoon het veld in. Dan staan ze tenminste niet allemaal bij elkaar op een kluitje en moeten de Skandiers wat moeite doen om ze een voor een te vangen. Zorg dat je mannen in het kasteel hun wapens hebben en klaar staan om het te verdedigen. En vraag aan Meester Rollo of hij snel een feestmaal kan aanrichten.’

Norris wist niet of hij het goed gehoord had. ‘Wat zeg je nou? Een feestmaal?’ Hij was helemaal in de war.

Will knikte. ‘Een feestmaal ja. Geen gala of zo. Ik weet zeker dat hij wel wat lekkers in elkaar kan flansen. Intussen zal ik dan naar die Skandiërs gaan en horen wat ze van plan zijn.’

De krijgsmeester keek de kalme jongen voor hem verbijsterd aan.

‘Je gaat met hen praten?’ herhaalde hij, iets harder dan de bedoeling was. ‘Hoe denk je dat je hen tegen kunt houden? Door met hen te praten?’

Will haalde zijn schouders op. ‘Ik kan het toch altijd gewoon vriendelijk vragen?’ zei hij. ‘En dan nodig ik hen meteen uit voor het avondeten.’

HOOFDSTUK 6

De Bitterwortelkreek mondde aan de oostkant van het eiland in zee uit. De monding was een beschut plekje, waar bomen bijna tot op het strand hun takken over de rivier uitspreidden, zodat zelfs een groot vaartuig als een wolvenschip zonder al te veel moeite aan het zicht onttrokken kon worden. De rivierbedding bleef tot aan de rotsige oever ook flink diep, en daardoor was het een ideale landingsplaats voor plundertochten. Will reed op de rug van Trek in een kalme draf langs het kronkelweggetje door het bos naar beneden, naar het water, toen hij ineens achter zich het geluid van galopperende paardenhoeven hoorde.

Hij draaide zich om in zijn zadel en liet zijn paardje met een kuitbeweging stilstaan. Op dat moment zag hij achter zich heer Norris, die op zijn indrukwekkende strijdros kwam aandenderen. Hij had een volledig harnas aangetrokken en heel zijn wapenrusting omgegord. De stalen hoefslag van zijn grote grijze paard liet een wolk van stof en zand achter hem opdwarrelen. De hond, die stilletjes aan de kant van de weg naast Trek had meegelopen, liet zich plat op haar buik vallen toen het Jagerpaard stilhield, en keek met een scheef hoofd naar de aanstormende ridder op zijn paard.

Norris kwam naast Will tot stilstand. Het strijdros was minstens vier handen groter dan Trek, en paard plus ruiter torenden dan ook ver boven hen uit.

Will knikte de ridder toe. ‘Heer Norris,’ begroette hij hem, ‘waar gaat de reis naar toe?’

Norris aarzelde. Will dacht dat hij wist wat de man ging zeggen, maar pas na een paar tellen gaf Norris antwoord.

‘Ik kan je dit niet alleen laten opknappen, Jager,’ zei hij, met een bittere ondertoon van zelfverwijt. ‘Het is helemaal míjn schuld dat wij hier niet paraat voor waren. Ik heb de boel te veel de boel gelaten, dat besef ik. En dan laat ik jou niet alleen met de gebakken peren zitten. Ik kom je helpen.’

Will knikte een paar maal en dacht na. Dat was dapper geweest, om dat hardop te bekennen, en ook het besluit om met hem mee te gaan naar de Skandiërs. Hij voelde een nieuw respect voor de krijgsmeester. Misschien, dacht hij, is dit allemaal een geluk bij een ongeluk — als het tenminste goed afloopt. In elk geval had het plotseling opduiken van een schip vol plunderende zeerovers haarfijn aangetoond dat het leen Zeeklif zijn verdediging schromelijk verwaarloosd had. En veel effectiever dan welke op- of aanmerking van zijn kant ooit had kunnen doen.

‘Ik dank u voor dat aanbod,’ antwoordde hij, ‘maar misschien is het toch beter als ik er alleen op afga.’

Hij zag de ander rood worden, en stak snel zijn hand op om de man te kalmeren. ‘Niet dat ik ook maar een seconde twijfel aan uw moed of uw vechtkunsten,’ ging hij snel verder. ‘Integendeel zelfs. Maar ik denk dat ik meer kans maak als ik alleen ben.’

‘Maar je kunt hen toch niet helemaal in je eentje aanvallen?’ vroeg Norris.

Will schudde van nee en begon te lachen. ‘Ik wil hen helemaal niet aanvallen, als dat niet nodig is,’ zei hij. ‘Maar als u erbij bent, zo helemaal gewapend en geharnast, hoog op dat reusachtige paard, dan is er misschien weinig keus meer. Denk maar na,’ ging hij snel verder, voordat Norris er een woord tussen kon krijgen, ‘zodra ze u zien, zo duidelijk helemaal klaar om strijd te leveren, dan vallen de Skandiërs waarschijnlijk meteen zelf aan, zonder zelfs maar na te denken.’

Norris beet op zijn onderlip. Hij begreep dat de jongen waarschijnlijk gelijk had.

De jonge Jager ging verder. ‘Maar als ze zien dat ik helemaal alleen ben, dan zijn ze misschien bereid om eerst te praten. Wij Jagers hebben altijd een vreemd effect op mensen. Ze weten nooit goed wat ze met ons aanmoeten,’ zei hij, met een brede grijns.

Norris moest toegeven dat hij daarmee de spijker op zijn kop sloeg. Maar desalniettemin vond hij het geen prettig idee dat de jongen er helemaal alleen voor zou staan, dertig tegen één, en alleen gewapend met pijl en boog.

Will zag hem aarzelen, en zijn stem klonk nu vastberadener, hij wist dat er niet veel tijd te verliezen was. ‘Luister, als het misloopt dan kan ik altijd wegvluchten op Trek hier, en ze kunnen ons nooit te voet bijhouden. En dan schiet ik er tegelijk al een paar neer. Geen enkel probleem.’ Hij keek het pad af of hij al een teken zag van de Skandiërs. Hij wist dat ze langs deze weg moesten komen — er was geen andere. Norris nam een besluit. Natuurlijk kon de jager op dat kleine en wendbare paard gemakkelijk aan de zware zeerovers ontsnappen, dat was waar. Hij kon zich in het bos verschuilen, of naar het kasteel terugrijden, al naar gelang de omstandigheden. En de zeewolven gebruikten zelf haast nooit een boog of ander schiettuig — ze waren meer van het gevecht van man tegen man.