‘Ik wou dat je eens ophield met dat heen en weer lopen,’ zei hij mild.
Crowley reageerde met een geïrriteerd gebaar.
‘Maar ik maak me verdorie zorgen!’ zei hij.
Halt trok zijn wenkbrauw weer flink omhoog. ‘Het is niet waar,’ zei hij ironisch. ‘Nou dan, als we het daarover eens zijn, en ik heb toegegeven dat jij je terecht zorgen maakt, dan zou je misschien toch eens kunnen ophouden met dat eeuwige gedrentel van je.’
‘Als ik er mee ophoud dan kun jij moeilijk volhouden dat het eeuwig duurde, of wel?’ daagde Crowley hem uit.
Halt wees naar een stoel aan de andere kant van de tafel. ‘Doe me een lol en ga even zitten,’ zei hij. Crowley haalde zijn schouders op, maar deed wat hem gevraagd werd. Hij bleef wel vijf tellen zitten en sprong toen weer overeind om opnieuw met zijn ijsberen te beginnen. Halt mompelde iets in zijn baard. Crowley vermoedde met recht dat het geen compliment was, dat gemompel, en besloot net te doen alsof hij niets in de gaten had.
‘Het probleem is,’ zei hij, ‘dat dat rapport van Will meer vragen oproept dan dat het beantwoordt.’
Halt knikte. Daar was hij het wel mee eens. Hij wilde zijn exleerling al verdedigen, maar besloot dat Crowley geen kritiek bedoelde te uiten. Hij stelde gewoon een feit vast. Er waren een hoop onbeantwoorde vragen in dat rapport. Vreemde verschijnselen en geluiden in een dicht woud, blijkbaar veroorzaakt door een of meerdere personen, die ze niet konden thuisbrengen. Wrijving tussen Orman en zijn neef in het kasteel. Orman die geen leiding kon geven, met daarnaast het feit dat iemand toch de opdracht had gegeven om Alyss en haar mensen te schaduwen terwijl zij haar ochtendritje maakte. In de meeste kastelen in het rijk zou dat opgeteld ten minste een interessante samenloop van omstandigheden lijken. Op Macindaw, strategisch gelegen vlak bij de grens met een vijandelijk land, wees het op een gevaarlijke situatie.
‘Nou, we zijn nog maar net begonnen,’ besloot Halt ten slotte.
Crowley liet zich in de stoel vallen, één been over de leuning. Hij slaakte een diepe zucht. Halt had natuurlijk gelijk. ‘Dat is waar,’ zei hij. ‘Ik vraag me alleen af of er misschien toch iets ernstigs aan de hand is daar, iets zo ernstigs dat Will en Alyss het niet met z’n tweetjes kunnen oplossen.’
Daar moest Halt even over nadenken. ‘Ik heb persoonlijk alle vertrouwen in Will,’ zei hij na een tijdje, en Crowley gebaarde dat hij het daar wel mee eens kon zijn. Ondanks zijn jeugdige leeftijd had iedereen veel waardering voor de jonge Jager — meer dan hijzelf vermoedde. ‘En Pauline zegt ook dat Alyss een van haar beste agenten is.’ Vrouwe Pauline was het hoofd van de diplomatieke dienst. Zij was het die een paar jaar geleden Alyss had uitgekozen en opgeleid. Haar verhouding tot Alyss leek erg op die van Halt jegens Will.
‘Jaja, ik weet best dat zij de juiste mensen voor deze opdracht waren. En als we nog meer mensen daarheen sturen, dan laten we ons in onze kaarten kijken, en dan zouden we wel eens meer kwaad dan goed kunnen doen. Het is alleen… ik heb een raar gevoel over deze affaire. Net alsof er iemand achter me staat, ik voel het gewoon, maar als ik me dan omdraai is er in geen velden of wegen iemand te zien. Begrijp je wat ik bedoel?’
Halt knikte. ‘Ja, ik heb hetzelfde. Maar zoals je zegt, we moeten oppassen dat we niet overdrijven, want dan vallen we misschien door de mand.’
Het bleef lange tijd stil in het vertrek. Ze waren het eens met elkaar, maar ook voelden ze zich beiden erg ongemakkelijk.
‘We kunnen natuurlijk altijd besluiten om één extra mannetje erheen te sturen, om hen te helpen mocht dat nodig blijken,’ stelde Halt voor.
Crowley keek hem snel even aan. ‘Eén man extra zou geen kwaad kunnen,’ zei hij.
‘Iemand die een beetje gewicht in de schaal zou kunnen leggen — als dat nodig was,’ ging Halt verder. ‘Als rugdekking, zeg maar.’
‘Ik denk dat ik me aanzienlijk minder druk zou maken als ik wist dat ze ten minste een beetje extra rugdekking hadden,’ zei Crowley.
‘En als we de juiste persoon sturen,’ zei Halt, ‘dan zou die misschien wel meer dekking kunnen geven dan een beetje.’
De twee mannen keken elkaar over de tafel aan. Ze waren oude strijdmakkers en dikke vrienden. Ze kenden elkaar al tientallen jaren, ze hadden samen meer oorlogen uitgevochten dan ze zich konden herinneren. Elk wist precies wat de ander dacht, en ze waren het hartgrondig met elkaar eens.
‘Jij zit aan Arnaut te denken?’ vroeg Crowley.
Halt knikte. ‘Ik dacht inderdaad aan Arnaut!’ bevestigde hij.
HOOFDSTUK 25
Will wist natuurlijk niets van het besluit van zijn commandant om hem en Alyss hulptroepen te sturen. Het zou nog dagen duren voor hij antwoord kon verwachten, als dat al zou komen.
Als hij het wél geweten had, dan was hij misschien minder onzeker geweest. Arnaut zou maar één man extra betekenen, maar wel een die meer dan eens bewezen had wat hij waard was. Als rekruut al had hij laten zien dat hij talent had, vooral met het zwaard — een natuurtalent, zoals zijn leraren zeiden. Hij had in een gevecht van man tot man de verrader Morgarath verslagen en later had hij eervol gediend in de oorlog van de Skandiërs tegen de Temujai. Zijn reputatie als duellist was geweldig — in heel Gallica spraken ze nog met ontzag over de Ridder van het Eikenblad. Voor koning Duncan was dat reden genoeg geweest om hem tot ridder te slaan, nog vóórdat hij zijn hele opleiding achter de rug had.
Het nieuws dat Arnaut naar hen onderweg was zou dan ook veel van Wills bezorgdheid hebben weggenomen, deze heldere winterochtend. Hij dacht nog na over de gesprekken van de avond ervoor, met de soldaten, en hij wilde het zo snel mogelijk met Alyss daarover hebben. Hij had al half en half besloten om heer Keren om advies te vragen. Het was immers duidelijk dat de jonge garnizoenscommandant geen dikke vrienden was met zijn neef. Hij had blijkbaar ook een eigen legertje om zich heen verzameld, en dat zou nog van pas kunnen komen. Maar voordat hij zo’n grote stap kon zetten moest hij natuurlijk eerst met Alyss overleggen.
Ze moesten ook nog afspreken wanneer ze samen op zoek zouden gaan naar die mysterieuze Malkallam — want het moest wel Malkallam zijn die achter die vreemde lichten en spoken zat, die alle bezoekers onmiddellijk het Grimsdalwoud uitjaagden. Maar daarvoor moest hij weer eerst een manier verzinnen om zich door vrouwe Gwendolyn te laten ontbieden. Hij was maar een eenvoudige speelman, en kon dus moeilijk onaangekondigd bij een deftige adellijke dame komen binnenvallen.
In de tussentijd ging hij maar eens naar de stal om te kijken of er wel goed voor Trek gezorgd werd. En omdat de hond zich ook maar wat zat te vervelen in de benauwde kamer die Will in het kasteel de zijne mocht noemen, had hij haar meegenomen naar de stallen om haar oude metgezel Trek op te zoeken. De beide dieren leken dat wel een grappig idee te vinden, dus liet hij de hond achter bij het paardje. Treks houding tegenover de hond was er een van geamuseerde superioriteit, terwijl de hond het kleine Jagerspaard leek te beschouwen als een redelijk alternatief voor zijn menselijke baas. Will wist zeker dat de hond niet weg zou lopen, en er waren genoeg vreemde geuren, geluiden en donkere hoekjes in de stallen om haar daar een tijdje bezig te houden.
En het was maar goed dat hij haar daar had achtergelaten. Toen hij over het binnenplein liep kwam er iemand, die hem vaag bekend voorkwam, uit het poorthuis naar buiten. Het was een grote man met donker haar en een baard, die naar de donjon liep. Van een afstand herkende Will hem niet meteen. Maar zoals hij liep, zijn houding… ergens kwam hij Will bekend voor. En datzelfde gold voor de zware lans die hij in zijn rechterhand droeg — zo te zien zonder enige moeite, al was het een zwaar en onhandig ding. Na een paar tellen wist Will het ineens.
Het was John Buttel. Niemand anders. De man die hij in het leen Zeeklif had meegegeven met de Skandiërs.