Выбрать главу

‘Het lijkt erop of Keren al die tijd onze zogenaamde tovenaar was dus,’ zei Will nadenkend.

Alyss keek hem vragend aan. Wat bedoelde hij?

‘Nou, hij zit ook achter de ziekte van heer Syron! En Orman heeft hij ook weten te vergiftigen. En nu vertel je me dat hij de een of andere duistere methode heeft om mensen uit te horen. Keren heeft misbruik gemaakt van de oude legende en de roddelverhalen over Malkallam om een rookgordijn op te trekken voor zijn eigen hoogverraad. Hij wil het kasteel overnemen — al begrijp ik nog steeds niet hoe hij dat denkt klaar te spelen als het verhaal eenmaal bekend is.’

‘Hij heeft een afspraak gemaakt met de Scoti, volgens mij,’ antwoordde Alyss. Ze had dat in eerste instantie zomaar naar Keren geroepen, als een beschuldiging die nergens op gebaseerd was — maar uit zijn reactie had ze opgemaakt dat het de waarheid was.

‘De Scoti, hè?’ zei Will peinzend. Als de Scoti kasteel Macindaw onder controle hadden, dan konden ze zonder tegenstand Araluen binnenvallen. Ze konden straffeloos op rooftocht gaan in het grensgebied. Zelfs een heuse invasie was dan voorstelbaar. Misschien stelde Macindaw als kasteel niet zo veel voor, maar het toch was een onmisbare schakel in de noordelijke verdedigingslinie van het rijk. ‘Maar dan moeten we hem zeker tegenhouden!’ ‘Op zijn minst!’ bevestigde Alyss. Het was duidelijk dat ze het meende. ‘Daarom moet je maken dat je wegkomt! Ga naar Noordam en sla alarm. En kom terug met een leger, om hem tegen te houden!’

Will had al zijn aandacht nu nodig voor het vreemde flesje, de punt van zijn tong stak tussen zijn lippen door terwijl hij voorzichtig de stop eraf draaide. Hij keek haar even kort aan en schudde van nee.

‘Niet zonder jou,’ zei hij. Heel voorzichtig goot hij een klein beetje van wat in de fles zat rond de tralie waar hij in het cement had zitten hakken. De vloeistof begon te walmen zodra deze het ijzer en het cement aanraakte. Het ijs eromheen smolt al. De giftige dampen deden Will hoesten. Vergeefs probeerde hij het geluid van zijn gekuch te dempen. Alyss ging een paar stapjes achteruit, ze bedekte haar neus met de mouw van haar jurk.

‘Wat is dat voor spul?’ vroeg ze nieuwsgierig.

‘Dat is zuur. Heel akelig spul, als je het mij vraagt. Malcolm zei dat het in een paar tellen door de tralies heen zou bijten.’ Hij fronste de wenkbrauwen. De stang leek nog steeds even solide. ‘Of had hij het misschien over een paar minuten?’ vroeg hij zich af. Hij deed de stop weer op de fles en richtte zich op de tweede tralie. Hij begon opnieuw om het metaal heen een gat te hakken in de vensterbank.

‘We laten die eerste gewoon gaan en beginnen vast met de tweede. Wil jij, terwijl ik daarmee bezig ben, het touw stevig aan een van de andere tralies vastbinden?’

Ze deed wat van haar gevraagd werd. Maar ze dacht intussen nog na over wat ze zojuist gehoord had.

‘Malcolm? Wie is dat?’ vroeg ze.

Hij keek op en glimlachte. ‘Ach natuurlijk, daar heb ik je nog niets over verteld. Het spijt me. Malcolm, dat is Malkallams echte naam. En die Malkallam is, als je hem eenmaal hebt leren kennen, echt een aardige kerel.’

‘En jij hebt hem dus leren kennen.’ Dat kwam er heel droog uit. Typisch Alyss. Will moest erom lachen.

‘Ik vertel het je later wel. Eerst even dit doen, dat luistert nogal nauw.’

Hij had de fles met zuur weer in zijn hand en goot wat van de vloeistof in het ondiepe kuiltje dat zijn mes had uitgehouwen in het cement. Weer ontstond een wolkje van bittere dampen, en daarna een geur van brandende roest. Will wachtte even, de lippen getuit, en keek geconcentreerd naar wat zich daar afspeelde. Net als de eerste keer leek het hem dat het zuur langer nodig had dan je zou verwachten. Hij probeerde te trekken aan de eerste tralie en voelde dat deze een beetje meegaf. Het werkte dus wel — maar lang zo snel niet als hij gedacht had. Zou hij nog meer zuur in de gaten gieten? Maar dan liep het misschien wel over de vensterbank, en hij dacht niet dat dat verstandig was.

Ze konden dus alleen maar wachten. Hij deed de stop weer op de fles en reikte die door de tralies heen naar Alyss.

‘Alsjeblieft. Berg die zolang maar ergens op,’ zei hij. Hij had er geen zin in om met die fles op zak ook nog naar beneden te moeten klimmen. Zonder na te denken legde ze het leren foedraal op de rand van het stenen kozijn, boven het raam.

‘Wat ik niet begrijp,’ ging Will verder, in een poging haar af te leiden van de afdaling die haar te wachten stond, ‘is waar die verdomde John Buttel nu weer ineens vandaan komt? Hij had al lang en breed op Skorghijl moeten zitten.’

‘Blijkbaar is er iets gebeurd met het wolvenschip,’ zei Alyss. Buttel had trots zoiets gezegd toen hij haar herkend had, vlak voor Keren haar naar dit vertrek had gestuurd. ‘Ze kwamen in een storm terecht, en die dreef hen weer naar het westen en toen leden ze schipbreuk op een rif voor de kust. Het schip maakte water, ze konden nog maar net het strand halen. Ze hebben het schip toen met veel moeite de rivier de Oosel opgetrokken om zich daar een winter lang te verstoppen — maar toen ze dachten dat het schip ging zinken waren ze zo vriendelijk om Buttels boeien los te maken zodat hij niet zou verdrinken.’

‘En ik neem aan dat hij hen op zijn geheel eigen wijze heeft bedankt voor dat vriendschappelijk gebaar?’

Alyss knikte. ‘Ze waren natuurlijk uitgeput toen ze eenmaal de rivier bereikt hadden. Hij heeft twee wachten vermoord en is ontsnapt. Dat hij daarna hier terechtkwam was puur toeval.’

‘Maar hij viel met zijn neus in de boter,’ zei Will.

Weer knikte ze.

‘Het is vreemd,’ ging Will verder, ‘hoe mensen als Buttel en Keren elkaar weten te vinden als…’

Hij hield midden in de zin op toen zij waarschuwend een hand opstak. Hij keek haar nieuwsgierig aan en zag dat ze helemaal bleek was geworden. Ze had gehoord dat de deur van het voorvertrek van haar cel open en dicht was gegaan. Ze hoorde stemmen: Keren die met de bewakers buiten haar deur sprak.

‘Daar heb je Keren!’ fluisterde ze gehaast. ‘Will, je moet weg! Nu!’

Ze pakte het touw dat aan de tralie vastgebonden was en schoof dat naar Will, maar het viel helemaal naar beneden op de stenen. Will gaf een wanhopige ruk aan de eerste tralie. Die gaf weer wat mee, maar nog lang niet genoeg om hem om te kunnen buigen.

‘Ga nou!’ siste Alyss. ‘Als hij je vindt maakt hij ons allebei dood!’

Met tegenzin moest Will toegeven dat ze gelijk had. Hij zat gevangen op zijn smalle richeltje, hij kon niets doen tegen Keren en de bewakers. En zolang hij vrij was kon hij altijd nog een tweede keer proberen Alyss te bevrijden.

Buiten de cel klonk luid gelach. Alyss sperde haar ogen wijd open toen ze de sleutel in het slot hoorde draaien. Will wist dat hij haar achter moest laten, maar er was nog een ding dat hij wilde zeggen.

‘Alyss!’ zei hij, en het meisje keek hem zenuwachtig aan. ‘Als hij je ondervraagt mag je hem best alles vertellen wat hij van je wil weten. Dat kan ons nu toch geen kwaad meer doen. Geef hem dus braaf antwoord, ja?’

Over zijn plannen kon ze toch niets vertellen, dacht Will bitter, want hij had immers helemaal geen plan? Het had weinig zin haar te laten martelen vanwege zogenaamde geheimen die Keren waarschijnlijk toch al kende of anders wel geraden had.

‘Ja, goed!’ zei ze.

‘Beloof je het?’ drong Will aan. ‘Wat je hem ook vertelt, ik heb er geen last van, hoor!’

‘Ja, ik beloof het. Ik vertel hem gewoon alles. Maar jij moet nu gaan!’

Will trok zijn handschoenen weer aan en pakte het touw vast. Alyss voelde zich misselijk worden toen Will ineens leek te vallen. Maar hij had het touw over zijn schouder en tussen zijn benen door geslagen en hield het stevig vast. Met zijn voeten duwde hij zich weg van de muur.

Maar eerst riep hij nog zacht: ‘Ik kom je halen, hoor!’ En daarna liet hij zich langzaam naar beneden zakken. Het was verleidelijk om heel snel te dalen, maar hij wist dat alles wat snel bewoog de wachten op de muur zou opvallen.