Выбрать главу

Will lachte terug. Eigenlijk had Ergell het zegel moeten verbreken en de aanstellingsbrief moeten lezen, meteen nadat Will hem had aangereikt. Weer een bewijs dat de discipline hier niet al te streng was, dacht Will. Maar misschien was hij een zeurpiet.

‘Goed, heer.’ Hij keek even naar Norris. ‘Krijgsmeester!’ En de twee schudden elkaar weer de hand.

‘Fijn dat je er bent, Jager!’ zei de man.

‘Will!’ zei Will.

De krijgsmeester knikte. ‘Fijn dat je er bent, Will!’ verbeterde hij zichzelf.

Will boog stijfjes naar de baron, draaide zich op zijn hakken om en marcheerde het vertrek uit.

Terug in zijn eigen huis trof hij de hond precies zo aan als hij haar had achtergelaten. Ze was wel wakker en kwispelde twee of drie keer toen hij binnenkwam. Er stond een nieuwe kom op tafel, en daar zat wat onduidelijk voedsel in. Er lag een stukje papier onder met een tekening van een hond erop. Edwina weer, dacht Will. Het eten was nog warm en hij zette de kom naast de hond op de grond. Het beestje kwam moeizaam overeind en liep erop af. Daarna begon ze met regelmatige slagen van haar tong te eten. Will kriebelde achter haar oor en bekeek de wond. De hechtingen hadden het gehouden.

‘Maar goed dat ze die tekening erbij gelegd had,’ zei hij tegen de hond, ‘anders had ik het zelf nog opgegeten!’

De hond at gewoon door. Ze vond het blijkbaar lekker. Het rook ook heerlijk, dacht Will. Zijn eigen maag begon te rommelen. Edwina had ook een brood achtergelaten, zag hij nu, naast de stamppot. Hij sneed een snee af en begon daar met smaak op te kauwen terwijl hij wachtte tot het pannetje stamppot opgewarmd was.

HOOFDSTUK 5

De dagen daarna vlogen voorbij, terwijl Will kennismaakte met zijn nieuwe werk en woonplaats.

Het diner dat baron Ergell organiseerde in de eetzaal van het kasteel was best gezellig. Natuurlijk was het min of meer officieel, dus waren alle ambachtsmeesters uitgenodigd, zoals de wapenmeester, de paardenmeester en de klerkenmeester. Maar ook alle ridders uit de buurt en hun dames waren aanwezig. Het waren te veel namen en gezichten om in één keer te onthouden, maar Will wist dat hij hen de komende weken allemaal zou leren kennen en herkennen. Zij op hun beurt leken allemaal even benieuwd om kennis te maken met de nieuwe Grijze Jager. Will besefte dat hij al een zekere reputatie had, die hem zelfs naar deze verre uithoek van het rijk vooruit was gesneld.

Dat kwam natuurlijk ook omdat hij de leerling was geweest van Halt, misschien wel de beroemdste van alle Grijze Jagers. Maar ze wisten ook heel goed dat het Will zelf was geweest die de snode plannen van Morgarath had weten te verijdelen, de slechte heer van Nacht en Ontij, die het rijk vijf jaar daarvoor had aangevallen. En hoe hij daarna prinses Cassandra had gered, toen zij gevangen genomen was door de Skandische zeewolven. En ze wisten ook hoe die gevangenschap geëindigd was en hoe Halt en Will — en Cassandra! — de Skandiërs geholpen hadden in de veldslag tegen de Temujai, die woeste paardenmensen uit de oostelijke steppen. Dankzij hen was er nu een niet-aanvalsverdrag met de Skandiërs, een verdrag dat tot de dag van vandaag had stand gehouden.

Het was dat verdrag van Hallasholm geweest dat Will eindelijk een achternaam gegeven had — hij stond sindsdien bekend als Will Verdrag. Omdat hij een vondeling was, opgegroeid in kasteel Redmont, had hij als kind geen eigen achternaam gehad.

Door al die dingen was het misschien wel vanzelfsprekend dat iedereen die hem de eerste keer ontmoette verbaasd was over hoe jong hij nog was. Het kwam zelfs voor dat mensen dachten dat ze zich vergisten, dat hij een andere Jager moest zijn dan die ene beroemde die zij verwachtten te zullen zien. Datzelfde gold trouwens voor Halt. Tijdens al die jaren dat hij met hem had opgetrokken, was hij er vaak getuige van geweest hoe mensen geschrokken reageerden als ze zagen hoe klein die beroemde Halt eigenlijk was. Dat tamelijk slordig geklede mannetje met zijn woeste grijze haardos, dat eruitzag alsof hij zijn manen zelf met zijn jagersmes had bijgesneden, dat kon Halt toch niet zijn? De meeste Grijze Jagers waren trouwens kort van stuk, tanig en gespierd, en watervlug — terwijl iedereen zich altijd imposante vechtersbazen voorstelde als zij aan het Korps dachten.

En zo zag Will meermalen ongeloof of zelfs teleurstelling in de ogen van zijn nieuwe buren, als hij aan hen voorgesteld werd — vooral in die van de dames van het kasteel! Zeeklif was een echte uithoek, zoals hij ook verwacht had, en de aankomst van een beroemdheid, een held die door koning Duncan zelf was bedankt voor het redden van zijn dochter, werd met extra veel spanning en opwinding tegemoet gezien. Nou, als de echte Will dan een beetje tegenviel, dan was dat hun probleem, dacht Will.

Overigens, hoe beter hij Zeeklif leerde kennen, des te groter werd ook zijn eigen teleurstelling. Ach, het was er best mooi, en de natuur was prachtig hier aan zee. Maar nu er al weer jaren geen oorlog of oorlogsdreiging geweest was begon het plaatselijke garnizoen gevaarlijk laks en nonchalant te worden, vond Will. En schuld daaraan waren natuurlijk allereerst de baron zelf en zijn krijgsmeester. En dat was weer vervelend voor Will, want eerlijk is eerlijk, hij begon beide mannen steeds aardiger te vinden en kreeg ook een zeker respect voor hen. Maar dat nam niet weg dat de discipline en paraatheid van de ridders en soldaten in het leen van Ergell duidelijk onder de maat waren.

Dagenlang pijnigde Will zijn hersens hoe hij dit onderwerp zonder de baron te beledigen aan de orde kon stellen. Af en toe liet hij vallen dat het er, nou ja, op leek alsof het hier allemaal wel wat gemakkelijk geworden was. Maar Ergell en Norris lachten alleen maar, het leek wel alsof ze het als een compliment opvatten voor de relaxte en gezellige manier van leven die zij op Zeeklif hadden ingevoerd.

Maar het was de dure plicht van elke baron in het rijk om een bepaald contingent aan ridders te paard en gewone soldaten paraat en geoefend te houden en te onderhouden. Alleen zo kon de vrede in het leen verdedigd en bewaard worden. En als er dan ooit oorlog kwam, dan moest elk kasteel zijn manschappen naar de koning sturen om samen met de anderen het leger van het rijk te vormen, aangevoerd door de koning zelf en zijn raadslieden. Bij een groot leen als Redmont ging het dan om enkele honderden manschappen, zowel cavalerie als infanterie. Zeeklif was een van de kleinere lenen, en het leger bestond uit zes ridders, tien rekruten onder de krijgsmeester, en ongeveer vijfentwintig soldaten. Daarnaast waren er ook nog zo’n vijftien boogschutters, maar dat waren reservisten: dorpelingen en boeren uit de buurt die zich hadden opgegeven om mee te vechten als dat nodig was.

Hij was nu al een paar weken op Zeeklif, maar Will had de manschappen nog geen enkele keer op enige schaal zien oefenen, de ridders niet en de soldaten al evenmin. Af en toe werd er wel eens met het wapen getraind, ogenschijnlijk zonder enig plan of regelmaat. In elk geval was er duidelijk geen sprake van een vast programma waar iedereen zich aan te houden had — en dat was wél nodig, wilde je je manschappen in vorm en scherp houden. Zelfs de rekruten op de Krijgsschool van Zeeklif, geleid door heer Norris en twee oudere ridders, werden niet echt gedrild. Will vond dat ze lang zo ver niet waren als hun soortgenoten op andere kastelen, voor zover Will hen had meegemaakt.

Het enige waarin Zeeklif echt uitblonk was de keuken. De kok Rollo was uitstekend — bijna zo goed als meester Buick van Redmont, moest Will toegeven. En die was de beste van het land. Misschien kwam het daar wel door, dacht Will. Het leven op Zeeklif was te aangenaam, en er was te weinig spanning. Het ging allemaal net iets te gemakkelijk.

Will had intussen ook al een paar keer de overtocht naar het vasteland gemaakt om daar dorpen en gehuchten te bezoeken, tot op een dag rijden van Zeeklif zelf. Meer dan eens kleedde hij zich daarbij niet als Grijze Jager, maar liet hij de grijsgroen gevlekte mantel, de grote boog en de twee messen thuis. Hij vermomde zich bij die gelegenheden als gewone boerenknecht, op zoek naar werk. De mensen spraken dan veel opener met hem, had hij gemerkt. Ze waren minder bang voor een anonieme reiziger dan voor een geheimzinnige Grijze Jager. Will kreeg daarbij steeds meer het gevoel dat er iets niet helemaal in orde was in het leen Zeeklif. Het leven in en rondom het kasteel was misschien zorgeloos — in de uithoeken van deze uithoek was het dat zeker niet.