Alles werd donker. Min knipperde in de plotselinge duisternis en probeerde haar ogen eraan te laten wennen. Het krachtige beeld van Rhand leek op haar netvliezen gebrand.
Had hij echt gedaan wat ze dacht dat hij had gedaan? Had hij een heel fort weggebrand met lotsvuur?
Al die mensen. Mannen die terugkeerden van de jacht... vrouwen die water droegen... soldaten op de muren... de verzorgers buiten... Ze waren weg. Uit het Patroon gebrand. Gedood. Voor altijd dood. Door de verschrikking ervan ging Min struikelend achteruit, en ze drukte haar rug tegen een boom om overeind te blijven. Zoveel levens, in een oogwenk beëindigd. Dood. Vernietigd. Door Rhand. Er verscheen een licht bij Nynaeve, en Min draaide zich om en zag de Aes Sedai in de warme, zachte gloed van een lichtbol boven haar hand. Haar ogen leken bijna te stralen van een eigen, innerlijk licht. ‘Je bent onbeheerst, Rhand Altor,’ sprak ze. ‘Ik doe wat er moet gebeuren,’ zei hij, nu sprekend vanuit de schaduwen. Hij klonk uitgeput. ‘Beproef hem, Nynaeve.’
‘Wie?’
‘De dwaas,’ antwoordde Rhand. ‘Is haar Wilsdwang weg? Is Graendals aanraking verdwenen?’
‘Ik haat wat je zojuist hebt gedaan, Rhand,’ grauwde Nynaeve. ‘Nee. “Haat” is niet sterk genoeg. Ik walg van wat je hebt gedaan. Wat is er met je gebeurd?’
‘Beproef hem!’ fluisterde Rhand met gevaarlijke stem. ‘Laten we, voordat je me veroordeelt, eerst kijken of mijn zonden naast mijn eigen verdoemenis nog iets anders hebben bereikt.’ Nynaeve ademde diep in en keek naar Ramshalan, die nog altijd werd vastgehouden door enkele Speervrouwen. Nynaeve stak haar hand uit en raakte geconcentreerd zijn voorhoofd aan. ‘Het is weg,’ zei ze. ‘Uitgewist.’
‘Dan is ze dood,’ antwoordde Rhand vanuit de duisternis. Licht! dacht Min toen ze besefte wat hij had gedaan. Hij had Ramshalan niet als bode gebruikt, of als aas. Hij had de man gebruikt om iets in handen te hebben waarmee hij aan zichzelf kon bewijzen dat Graendal dood was. Lotsvuur brandde iemand volledig uit het Patroon, zodat hun meest recente daden nooit hadden plaatsgevonden. Ramshalan zou zich herinneren dat hij bij Graendal was geweest, maar haar Wilsdwang bestond niet langer. Op een bepaalde manier was ze gedood voordat Ramshalan bij haar kwam. Min voelde aan haar hals, waar de blauwe plekken van Rhands hand nog niet waren vervaagd.
‘Ik begrijp er niets van,’ zei Ramshalan, en zijn stem was bijna een piep.
‘Hoe neem je het op tegen iemand die slimmer is dan jij?’ fluisterde Rhand. ‘Dat is eenvoudig. Je laat haar denken dat je bij haar aan tafel gaat zitten en haar spel wilt meespelen. Dan stomp je haar zo hard mogelijk in het gezicht. Je hebt me goed gediend, Ramshalan. Ik vergeef je dat je tegen heer Vivian en heer Callswell hebt opgeschept dat je me kon manipuleren zoveel je wilde.’ Ramshalan zakte geschokt ineen, en de Speervrouwen lieten hem op zijn knieën vallen. ‘Heer!’ zei hij. ‘Ik had te veel wijn gedronken die avond, en...’
‘Stil,’ zei Rhand. ‘Zoals ik al zei, je hebt me vandaag goed gediend. Ik zal je niet terechtstellen. Op twee dagen lopen naar het zuiden ligt een dorp.’
Na die woorden draaide Rhand zich om; in Mins ogen was hij alleen maar een ruisende schaduw in het bos. Hij liep naar de Poort en stapte erdoor. Min haastte zich achter hem aan, net als Nynaeve. De Speervrouwen volgden als laatsten, en ze lieten Ramshalan onthutst op de bosvloer achter. Toen de laatste Speervrouwe door de Poort was, ging hij dicht en verstomden de geluiden van Ramshalan die jammerde in het donker.
‘Wat je hebt gedaan is een gruwel, Rhand Altor,’ zei Nynaeve zodra de Poort was gesloten. ‘Er woonden tientallen of misschien wel honderden mensen in dat paleis!’
‘Stuk voor stuk verdwaasd door Graendals Wilsdwang,’ antwoordde Rhand. ‘Ze laat nooit iemand bij zich in de buurt zonder eerst zijn geest te verwoesten. De jongen die ze in de gevangenis aan het werk zette, had maar een fractie van de foltering doorstaan die de meeste van haar huisdieren te beurt valt. Ze laat hun geen enkele mogelijkheid om te denken of handelen; ze kunnen alleen maar knielen en haar aanbidden, en misschien wat taken uitvoeren als zij het eist. Ik heb ze een gunst verleend.’
‘Een gunst?’ vroeg Nynaeve. ‘Rhand, je hebt lotsvuur gebruikt! Ze zijn uit het bestaan weggebrand!’
‘Zoals ik al zei,’ antwoordde Rhand zacht. ‘Een gunst. Soms wens ik diezelfde zegen voor mezelf. Goedenacht, Nynaeve. Slaap zo goed je kunt, want onze tijd in Arad Doman zit erop.’ Min keek hem na en wilde eigenlijk achter hem aan rennen, maar ze hield zich in. Zodra hij de kamer uit was, liet Nynaeve zich in een van de donkerrode stoelen vallen, zuchtte en steunde met haar kin op haar hand.
Min had zin om hetzelfde te doen. Tot dat ogenblik had ze niet beseft hoe moe ze was. Dat deed de nabijheid van Rhand de laatste tijd met haar, zelfs als hij niet bezig was met zulke verschrikkelijke daden als vanavond.
‘Ik wou dat Moiraine hier was,’ mompelde Nynaeve, en toen verstarde ze, alsof ze verbaasd was dat ze dat had gezegd. ‘We moeten iets doen, Nynaeve,’ zei Min, kijkend naar de Aes Sedai.
Nynaeve knikte afwezig. ‘Misschien.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, stel dat hij gelijk heeft?’ vroeg Nynaeve. ‘Wat voor stijfkoppige dwaas hij ook is, stel dat hij echt zo moet zijn om te winnen? De oude Rhand zou nooit een heel fort vol mensen hebben kunnen vernietigen om een Verzaker te doden.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Min. ‘Doden deed hem toen nog iets! Nynaeve, al die levens...’
‘En hoeveel mensen zouden er nu nog leven als hij van het begin af aan zo meedogenloos was geweest?’ vroeg Nynaeve terwijl ze haar blik afwendde. ‘Als hij in staat was geweest om zijn volgelingen naar het gevaar te sturen, zoals hij bij Ramshalan deed? Als hij had kunnen toeslaan zonder zich druk te maken over wie hij zou moeten doden? Als hij zijn troepen naar Graendals fort had gestuurd, zouden haar volgelingen fanatiek verzet hebben geboden, en dan zouden ze ook zijn gedood. En dan zou dat monster zijn ontkomen. Dit is misschien wel hoe het moet gaan. De Laatste Slag is nabij, Min. De Laatste Slag! Durven we wel een man op pad te sturen om tegen de Duistere te strijden als hij geen offers wil brengen voor zijn zaak?’
Min schudde haar hoofd. ‘Durven we hem te sturen zoals hij is, met die blik in zijn ogen? Nynaeve, hij geeft nergens meer om, behalve om het verslaan van de Duistere.’
‘Is dat dan niet wat we van hem willen?’
‘Ik...’ Min zweeg even. ‘Winnen zal helemaal geen winnen zijn als Rhand net zo erg wordt als de Verzakers... We...’
‘Ik begrijp het,’ zei Nynaeve ineens. ‘Het Licht brande me, maar ik begrijp het, en je hebt gelijk. Ik ben alleen niet blij met de antwoorden die ik door die gevolgtrekking krijg.’
‘Welke gevolgtrekking?’
Nynaeve zuchtte. ‘Dat Cadsuane gelijk had,’ zei ze. Bijna binnensmonds voegde ze eraan toe: ‘Onuitstaanbaar mens.’ Ze stond op. ‘Kom mee. We moeten naar haar toe en uitzoeken wat ze van plan is.’
Min stond ook op. ‘Weet je zeker dat ze plannen heeft? Rhand is streng voor haar geweest. Misschien blijft ze alleen bij ons om toe te kijken hoe hij zonder haar spartelt en faalt.’
‘Ze heeft plannen,’ zei Nynaeve. ‘Als er één ding is waar we op kunnen rekenen bij die vrouw, dan is het dat ze konkelt. We moeten haar er alleen van overtuigen dat ze ons daar deelgenoot van maakt.’
‘En als ze weigert?’ vroeg Min.
‘Ze doet het wel,’ zei Nynaeve, kijkend naar de plek waar Rhands Poort het kleed had gespleten. ‘Zodra we haar over vanavond vertellen, doet ze het wel. Ik mag die vrouw niet, en ik vermoed dat het wederzijds is, maar geen van beiden kunnen we Rhand alleen aan.’ Ze tuitte haar lippen. ‘Ik ben bang dat we hem samen ook niet aankunnen. Kom mee.’