Выбрать главу

Min volgde. Rhand ‘aankunnen’? Dat was een ander probleem. Nynaeve en Cadsuane waren allebei zo druk bezig met hem aan te kunnen dat ze niet inzagen dat het misschien beter was om hem te helpen. Nynaeve gaf om Rhand, maar ze zag hem als een probleem dat moest worden opgelost in plaats van als een man in nood. En dus ging Min met de Aes Sedai mee het huis uit. Ze liepen het donkere plein op – waarbij Nynaeve een lichtbol maakte – en haastten zich naar de achterzijde, langs de stal naar het huisje van de poortwachter.

Ze kwamen onderweg Alivia tegen; de voormalige damane keek teleurgesteld. Waarschijnlijk was ze weer weggestuurd door Cadsuane en de anderen. Alivia probeerde de Aes Sedai vaak over te halen haar te onderwijzen in nieuwe wevingen.

Zo kwamen eindelijk bij het huisje van de poortwachter aan, of althans, het was het huis van de poortwachter geweest totdat Cadsuane hem had overgehaald om te vertrekken. Het was een gebouwtje van één verdieping met een rieten dak, gemaakt van geel geschilderd hout. Er scheen licht tussen de luiken voor de ramen door. Nynaeve stapte naar de voordeur en klopte op het stevige hout, en even later werd er opengedaan door Merise. ‘Ja, kind?’ vroeg de Groene zuster, alsof ze met opzet probeerde Nynaeve te ergeren. ‘Ik moet Cadsuane spreken,’ gromde Nynaeve. ‘Cadsuane Sedai, die heeft op het ogenblik niets met jullie van doen,’ zei Merise, en ze wilde de deur dichtdoen. ‘Kom morgen maar terug, misschien zal ze je dan ontvangen.’

‘Rhand Altor heeft zojuist een heel paleis vol mensen uit het bestaan weggebrand met lotsvuur,’ zei Nynaeve, zo luid dat ze binnen ook te horen zou zijn. ‘Ik was erbij.’ Merise verstijfde.

‘Laat haar binnen,’ klonk Cadsuanes stem. Met tegenzin trok Merise de deur verder open. Binnen zag Min Cadsuane op enkele kussens op de vloer zitten, samen met Amys, Bair, Melaine en Sorilea. De vloer in de voorkamer van het huisje was getooid met een eenvoudig bruin kleed, grotendeels aan het oog onttrokken door de zittende vrouwen. Een grijze stenen haard brandde achterin rustig, het hout bijna opgebrand, het vuur laag. In de hoek stond een kruk met een pot thee erop.

Nynaeve keurde de Wijzen amper een blik waardig. Ze drong het huisje binnen, en Min volgde aarzelend.

‘Vertel ons over die gebeurtenis, kind,’ zei Sorilea. ‘We voelden hier ook dat de wereld vervormde, maar we wisten niet wat er de oorzaak van was. We namen aan dat het het werk van de Duistere was.’

‘Ik zal het jullie vertellen,’ zei Nynaeve, en toen haalde ze diep adem, ‘maar dan wil ik deelgenoot zijn van jullie plannen.’

‘We zullen zien,’ zei Cadsuane. ‘Vertel ons over je ervaring.’ Min ging op een houten kruk aan de zijkant van de kamer zitten terwijl Nynaeve verslag deed over Natrins Terp. De Wijzen luisterden met opeengeknepen lippen. Cadsuane knikte alleen maar af en toe. Merise, haar gezicht vol afgrijzen, schonk kommen thee in uit de pot op de kruk – zo te ruiken was het zwarte thee uit Tremalkin – en hing hem toen bij het vuur. Nynaeve voltooide haar verhaal, nog altijd staand.

O Rhand, dacht Min. Dit moet je vanbinnen verscheuren. Maar ze voelde hem door de binding; zijn gevoelens leken heel kil. ‘Het was verstandig om hiermee naar ons toe te komen, kind,’ zei Sorilea tegen Nynaeve. ‘Je mag vertrekken.’ Nynaeves ogen werden groot van woede. ‘Maar...’

‘Sorilea,’ zei Cadsuane rustig, waarbij ze Nynaeve onderbrak, ‘dit kind zou van nut voor ons kunnen zijn. Ze is nog altijd hecht met die jongen van Altor; hij vertrouwde haar voldoende om haar vanavond mee te nemen.’

Sorilea keek naar de andere Wijzen. De oude Bair en de zonnig blonde Melaine knikten allebei. Amys keek peinzend, maar ze maakte geen bezwaar.

‘Misschien,’ zei Sorilea. ‘Maar kan ze gehoorzaam zijn?’

‘Nou?’ vroeg Cadsuane aan Nynaeve. Ze leken Min allemaal te negeren. ‘Kun je dat?’

Nynaeves ogen waren nog steeds groot van boosheid. Licht, dacht Min. Nynaeve? Gehoorzamen aan Cadsuane en de rest? Ze zal ontploffen!

Nynaeve trok met witte knokkels aan haar vlecht. ‘Ja, Cadsuane Sedai,’ zei ze met opeengeklemde kiezen. ‘Dat kan ik.’ De Wijzen leken verbaasd haar dat te horen zeggen, maar Cadsuane knikte opnieuw, alsof ze dit antwoord had zien aankomen. Wie had verwacht dat Nynaeve zo... nou, redelijk zou zijn? ‘Ga zitten, kind,’ zei Cadsuane met een handgebaar. ‘Laat maar eens zien of je bevelen kunt opvolgen. Jij bent misschien de enige van de huidige oogst die te redden is.’ Daarbij bloosde Merise. ‘Nee, Cadsuane,’ zei Amys. ‘Niet de enige. Egwene heeft veel eer.’ De andere twee Wijzen knikten. ‘Wat is het plan?’ vroeg Nynaeve. ‘Jouw aandeel erin is...’ begon Cadsuane.

‘Wacht,’ viel Nynaeve haar in de rede. ‘Mijn aandeel? Ik wil het héle plan horen.’

‘Daar hoor je over als wij klaar zijn om het je te vertellen,’ zei Cadsuane kortaf. ‘Zorg nu niet dat ik spijt krijg dat ik het voor je heb opgenomen.’

Nynaeve dwong haar mond dicht, maar haar ogen fonkelden. Ze snauwde echter niet tegen hen.

‘Jouw aandeel,’ vervolgde Cadsuane, ‘is om Perijn Aybara te zoeken.’

‘Wat heeft dat voor zin?’ vroeg Nynaeve, en toen voegde ze eraan toe: ‘Cadsuane Sedai.’

‘Dat zijn ónze zaken,’ antwoordde Cadsuane. ‘Hij reist de laatste tijd door het zuiden, maar we weten niet exact waar. Die jongen van Altor weet mogelijk waar hij is. Zoek dat voor ons uit, dan leg ik misschien uit wat de zin ervan is.’

Nynaeve knikte met tegenzin, en de anderen gingen verder met bespreken hoeveel spanning van lotsvuur het Patroon aankon voordat het geheel zou ontrafelen. Nynaeve luisterde zwijgend, overduidelijk om zo veel mogelijk te ontdekken over Cadsuanes plan, hoewel er niet veel aanwijzingen leken te zijn.

Min luisterde maar half. Wat het plan ook was, iemand zou over Rhand moeten waken. Zijn daad van vandaag zou hem vanbinnen verwoesten, ongeacht wat hij er zelf over zei. Er waren meer dan genoeg anderen die zich druk maakten over wat hij zou doen tijdens de Laatste Slag. Het was haar taak om hem levend en gezond van geest naar die Laatste Slag te krijgen, met zijn ziel in één stuk. Hoe dan ook.

38

Nieuws in Tel’aran’rhiod

‘Egwene, wees nou redelijk,’ zei Siuan, enigszins doorschijnend vanwege de ring-ter’angreaal die ze had gebruikt om Tel’arfran’rhiod binnen te komen. ‘Wat kun je nu uitrichten terwijl je in die cel zit? Elaida zal ervoor zorgen dat je nooit wordt vrijgelaten, niet na wat je tijdens dat avondmaal hebt gezegd.’ Siuan schudde haar hoofd. ‘Moeder, soms moet je gewoon de waarheid onder ogen zien. Je kunt een net maar beperkt blijven repareren voordat je het ding weg moet smijten en een nieuwe moet maken.’ Egwene zat op een driepotige kruk in de hoek van de kamer, de voorkamer van een schoenlapperswinkel. Ze had de plek willekeurig gekozen, voor de zekerheid, in plaats van een kamer in de Witte Toren zelf. De Verzakers wisten dat Egwene en de anderen in de Wereld der Dromen kwamen.

Bij Siuan kon Egwene zich meer ontspannen, meer zichzelf zijn. Ze begrepen allebei dat Egwene nu de Amyrlin was en Siuan haar ondergeschikte, maar tegelijkertijd deelden ze een band. Een kameraadschap door de rang die ze allebei hadden bekleed. Die band, merkwaardig genoeg, was veranderd in iets wat op vriendschap leek. Op het ogenblik kon Egwene haar vriendin wel wurgen. ‘We hebben dit al besproken,’ zei ze ferm. ‘Ik kan niet vluchten. Elke dag die ik gevangen doorbreng – zonder te breken – is weer een klap voor Elaida’s bewind. Als ik verdwijn voordat ze me berecht, ondermijn ik alles waar we voor hebben gewerkt!’

‘Die berechting wordt een schijnvertoning, Moeder,’ zei Siuan. ‘En als het niet zo is, dan zal de straf licht zijn. Voor zover jij me hebt verteld, heeft ze geen botten bij je gebroken toen ze je afranselde, en je zelfs geen wonden toegebracht.’

Dat was waar. Egwenes bloedende wonden waren door het gebroken glas veroorzaakt, niet door Elaida’s klappen. ‘Zelfs een formele censuur van de Zaal zal haar ondermijnen,’ zei Egwene. ‘Mijn verzet, mijn weigering om mijn gevangenisstraf te beëindigen, betekent iets. De Gezetenen zelf komen bij me op bezoek! Als ik vlucht, lijkt het alsof ik toegeef aan Elaida.’