Выбрать главу

‘Nee,’ zei Siuan. ‘Ik maak me zorgen over hoezeer je jezelf onder druk zet. De Amyrlin moet leren haar kracht te verdelen. Sommige vrouwen op jouw plek hebben gefaald, niet omdat ze niet het vermogen hadden tot grootsheid, maar omdat ze dat vermogen te zeer uitspreidden en draafden wanneer ze moesten wandelen.’ Egwene wees er maar niet op dat Siuan er zelf een groot deel van haar tijd als Amyrlin een razende vaart in had gehad. Er was veel wat erop wees dat Siuan zichzelf te veel had uitgespreid en dat ze daardoor was gevallen. Wie kon er dus beter spreken over de gevaren van dergelijk handelen dan degene die er zo haar vingers aan had gebrand?

‘Je goede raad wordt op prijs gesteld, dochter,’ zei Egwene. ‘Maar werkelijk, je hoeft je geen zorgen te maken. Ik breng mijn dagen in afzondering door, met af en toe een pak slaag om het leven wat pit te geven. Die ontmoetingen ’s nachts helpen me overleven.’ Ze huiverde en keek uit het raam naar de vuile, verlaten straat.

‘Is het moeilijk te verdragen?’ vroeg Siuan zacht. ‘Mijn cel is zo smal dat ik beide muren tegelijk kan aanraken,’ antwoordde Egwene. ‘En hij is ook niet zo heel lang. Als ik ga liggen, moet ik mijn knieën optrekken om erin te passen. Ik kan niet staan omdat de zoldering te laag is, en ik kan niet zitten zonder pijn, want ze Helen me niet langer tussen twee afranselingen door. Het stro is oud en hard. De deur is dik en de spleten laten niet veel licht binnen. Ik was me er niet van bewust dat de Toren dit soort cellen had.’

Ze keek weer naar Siuan. ‘Als ik eenmaal volledig als Amyrlin ben aangesteld, zullen deze kamer en gelijksoortige cellen worden ontmanteld, de deuren eruit gerukt en de cellen zelf opgevuld met bakstenen en specie.’

Siuan knikte. ‘Daar zullen we voor zorgen.’

Egwene wendde zich weer af en merkte met schaamte op dat ze haar gewaad had laten veranderen naar de cadin’sor van een Aielse Speervrouwe, met speren en een boog op haar rug. Ze haalde haar eigen kleding terug en zuchtte diep. ‘Niemand zou zo opgesloten mogen worden,’ zei ze, ‘zelfs niet...’

Siuan fronste toen Egwenes stem wegstierf. ‘Wat was dat?’ Egwene schudde haar hoofd. ‘Er schoot me net iets te binnen. Zo moet het zijn geweest voor Rhand. Nee, erger nog. Volgens de verhalen was hij opgesloten in een kist die kleiner was dan mijn cel. Ik kan in ieder geval nog een deel van de nacht met jou praten. Hij had niemand. Hij had niet de overtuiging dat zijn afranselingen betekenis hadden.’ Het Licht geve dat ze het niet zo lang hoefde vol te houden als hij had gedaan. Haar gevangenisstraf duurde nu pas een paar dagen.

Siuan zweeg.

‘Maar toch,’ zei Egwene, ‘ik heb Tel’aran’rhiod. Overdag is mijn lichaam gevangen, maar ’s nachts is mijn ziel vrij. En elke dag die ik doorsta is verder bewijs dat Elaida’s wil geen wet is. Ze kan me niet breken. Haar steun bij de anderen neemt af. Vertrouw me.’ Siuan knikte. ‘Goed dan,’ zei ze terwijl ze opstond. ‘Jij bent Amyrlin.’

‘Natuurlijk ben ik dat,’ zei Egwene afwezig. ‘Nee, Egwene,’ zei Siuan. ‘Ik meende het vanuit het hart.’ Egwene draaide zich verbaasd om. ‘Maar je hebt altijd in me geloofd!’

Siuan trok haar wenkbrauw op.

‘Althans,’ zei Egwene, ‘bijna van het begin af aan.’

‘Ik heb altijd geloofd dat je potentieel had,’ verbeterde Siuan haar. ‘Nou, dat heb je vervuld. Een deel ervan, althans. Genoeg. Hoe deze storm ook verloopt, je hebt één ding bewezen. Je hebt je plek verdiend. Licht, meisje, je wordt misschien wel de beste Amyrlin die de wereld sinds het bewind van Artur Haviksvleugel heeft gekend!’ Ze weifelde. ‘En het valt niet mee om dat toe te geven, moet je weten.’

Egwene pakte Siuan glimlachend bij de armen. Siuan had bijna tranen in haar ogen van trots! ‘Ik heb me alleen maar in een cel laten opsluiten.’

‘En dat deed je als een Amyrlin, Egwene,’ zei Siuan. ‘Maar ik moet terug. Sommigen van ons kunnen niet de hele dag luieren zoals jij. We hebben echte slaap nodig, anders belanden we bewusteloos in ons waswater.’ Ze trok een grimas en maakte zich van Egwene los. ‘Je zou hem gewoon kunnen zeggen dat hij...’

‘Niets daarvan,’ zei Siuan, zwaaiend met haar vinger. Was Egwene vergeten dat Siuan net nog iets vleiends had gezegd over haar status als Amyrlin? ‘Ik heb mijn woord gegeven, en ik word nog eerder een hoopje visseningewanden dan dat ik dat breek.’ Egwene knipperde met haar ogen. ‘Ik zou het niet in mijn hoofd halen je te dwingen,’ zei ze, en ze verborg een glimlach toen ze zag dat Siuans schimmige gestalte ineens een felrood lint in het haar droeg. ‘Ga dan maar.’

Siuan knikte ferm, ging zitten en sloot haar ogen. Ze vervaagde langzaam uit Tel’aran’rhiod.

Egwene aarzelde en keek naar de plek waar Siuan had gezeten. Het werd waarschijnlijk tijd om terug te keren naar gewone dromen en haar geest de kans te geven zich te herstellen. Maar terugkeren naar haar gewone dromen zou een stap naar het ontwaken toe zijn, en als ze wakker werd zou ze alleen maar die nauwe kerker en bedompte duisternis vinden. Ze verlangde ernaar nog een tijdje in de Wereld der Dromen te blijven. Ze overwoog Elaynes dromen te bezoeken en om een gesprek te vragen... maar nee, dat zou te veel tijd kosten, aangenomen dat Elayne haar droom-ter’angreaal kon laten werken. Dat lukte haar tegenwoordig maar zelden.

Ze liep weg bij Tar Valon en de schoenlapperswinkel vervaagde. Ze verscheen weer in het kamp van de opstandige Aes Sedai. Een domme plek om te bezoeken, misschien. Als er Duistervrienden of Verzakers in de Wereld der Dromen waren, dan hielden die het kamp misschien in de gaten op zoek naar kennis, net zoals Egwene soms de werkkamer van de Amyrlin in Tel’aran’rhiod bezocht om te zoeken naar aanwijzingen over Elaida’s plannen. Maar Egwene moest hierheen komen.

Ze stelde zich daar geen vragen over; ze voelde gewoon dat het zo was.

De wegen in het kamp waren modderig, met sporen van wagenwielen erin. Ooit was het gewoon een akker geweest, maar het gebied was gevorderd door de Aes Sedai en veranderd in... iets. Deels een plek van oorlog, door Brins soldaten die in een kring om hen heen kampeerden. Deels een dorp, hoewel geen enkel dorp ooit aanspraak had kunnen maken op zo’n grote groep Aes Sedai, Novices en Aanvaarden. Deels een gedenkteken voor de zwakte van de Witte Toren.

Egwene liep over de hoofdweg van het kamp, waar onkruid was vertrapt tot modder en de modder vervolgens was uitgesleten tot een weg. Er lagen looppaden langs, en tenten stonden op het vlakke land erachter. Er waren geen mensen, behalve af en toe een vluchtige glimp van een slaper die per ongeluk in Tel’aran’rhiod was beland. Hier een korte flits van een vrouw in een mooi groen gewaad. Een dromende Aes Sedai, misschien, hoewel ze even gemakkelijk een dienster kon zijn die droomde dat ze koningin was. Daar een vrouw in het wit: een vrouw met piekerig blond haar, die veel te oud was om Novice te zijn. Dat deed er niet langer toe. Het Noviceboek had lang geleden al voor iedereen moeten worden opengesteld. De Witte Toren was te zwak om welke bron van kracht dan ook te weigeren. Beide vrouwen waren bijna even snel verdwenen als ze waren verschenen. Maar weinig dromers bleven lang in Tel’aran’rhiod; als je langer wilde blijven, had je ofwel een vaardigheid zoals die van Egwene nodig, of een ter’angreaal zoals de ring die Siuan gebruikte. En er was nog een derde weg. Verstrikt raken in een wakende nachtmerrie. Van die laatsten was er niemand, het Licht zij dank. Het kamp leek vreemd nu het zo verlaten was. Egwene liet zich allang niet meer van haar stuk brengen door het spookachtige gebrek aan mensen in Tel’aran’rhiod. Maar dit kamp was op een of andere manier anders. Het zag eruit als een oorlogskamp nadat alle soldaten waren afgeslacht op het slagveld. Verlaten, maar toch vertelde het iets over de levens van degenen die er hadden gewoond. Egwene had het gevoel dat ze de verdeling kon zien waar Siuan het over had gehad, zoals de tenten samengeschoold stonden als pollen ontluikende bloemen.

Zonder de mensen hier ontwaarde ze de patronen en de problemen waarover die spraken. Egwene kon Elaida dan hekelen vanwege de scheuring tussen de Ajahs in de Witte Toren, maar Egwenes eigen Aes Sedai begonnen ook te breken. Ach, als je drie Aes Sedai bij elkaar zette, kon je erop wachten dat twee van hen een verbond aangingen. Het was gezond dat de vrouwen plannen maakten en zich voorbereidden; de problemen begonnen wanneer ze anderen van hun eigen soort begonnen te beschouwen als vijanden in plaats van als gewoon mededingers.