Ze ging zitten, nog altijd in hetzelfde Novicegewaad dat ze had gedragen bij Elaida’s avondmaal. Haar mouwen waren stijf van het geronnen bloed, dat kraakte als ze zich bewoog en langs haar huid schraapte. Ze had dorst; ze gaven haar nooit voldoende water. Maar ze klaagde niet. Geen geschreeuw, geen geroep, geen gebedel. Ze dwong zichzelf te gaan zitten ondanks de pijn, en ze glimlachte om hoe het voelde. Ze kruiste haar benen, leunde achterover en strekte – een voor een – de spieren in haar armen. Toen stond ze op en bukte zich om haar rug en schouders te strekken. Uiteindelijk ging ze op haar rug liggen en strekte haar benen in de lucht, ineenkrimpend toen de spieren klaagden. Ze moest soepel blijven. Pijn was niets. Helemaal niets vergeleken met het gevaar waarin de Witte Toren verkeerde.
Ze ging weer in kleermakerszit zitten en haalde diep adem, waarbij ze in zichzelf herhaalde dat ze in deze cel opgesloten wilde zijn. Ze kon ontsnappen als ze dat wilde, maar ze bleef. Door te blijven, ondermijnde ze Elaida. Door te blijven, bewees ze dat sommigen niet zouden buigen en stilzwijgend de val van de Witte Toren zouden aanvaarden. Deze gevangenisstraf had betekenis. De woorden, herhaald in haar hoofd, hielpen de paniek bij de gedachte aan nog weer een dag in deze cel weg te houden. Wat zou ze hebben gedaan als ze deze nachtelijke dromen niet had om gezond van geest te blijven? Wederom dacht ze aan die arme Rhand, opgesloten. Zij en hij deelden nu iets. Een verwantschap die verder ging dan een gezamenlijke jeugd in Tweewater. Ze hadden allebei geleden onder Elaida’s straffen. En die hadden geen van hen beiden gebroken.
Er viel niets anders te doen dan wachten. Rond het middaguur zouden ze de deur openen en haar naar buiten slepen om te worden afgeranseld. Die straf zou ze niet van Silviana krijgen. Het geven van de afranselingen werd gezien als beloning, een vergoeding aan de Rode zusters omdat die de hele dag in de kerker moesten zitten om haar te bewaken.
Na de afranseling zou Egwene haar cel weer in gaan en zou ze een kom smakeloze pap krijgen. Dag na dag was die hetzelfde. Maar ze zou niet breken, vooral niet nu ze haar nachten kon doorbrengen in Tel’aran’rhiod.
In feite waren dat in veel opzichten haar dagen – die ze vrij en actief doorbracht – terwijl dit haar nachten waren, in de stille duisternis. Ze hield zichzelf dat voor.
De ochtend sleepte zich voort. Eindelijk rammelden er ijzeren sleutels en draaide er een in het oude slot. De deur ging open en twee slanke Rode zusters stonden buiten, hun omtrekken nauwelijks te zien, in zulk onwennig licht dat Egwene hun gezichten niet kon ontwaren. De Rode zusters grepen haar ruw bij de armen, ook al verzette ze zich nooit. Ze trokken haar naar buiten en gooiden haar op de grond. Ze hoorde de riem toen een van hen daar afwachtend mee op haar hand sloeg, en Egwene zette zich schrap voor de klappen. Ze zouden haar horen lachen, net als elke voorgaande dag. ‘Wacht,’ zei een stem.
De armen die Egwene vasthielden verstrakten. Egwene fronste haar voorhoofd, met haar wang tegen de koude tegelvloer gedrukt. Die stem... dat was Katerine.
Langzaam ontspanden de zusters die Egwene vasthielden hun greep en trokken haar overeind. Ze knipperde met haar ogen in het felle licht van de lampen en zag Katerine een stukje verderop in de gang staan, met haar armen over elkaar. ‘Ze moet worden vrijgelaten,’ zei de Rode zuster, die merkwaardig zelfingenomen klonk. ‘Wat?’ vroeg een van Egwenes gevangenbewaarders. Terwijl haar ogen aan het licht wenden, zag Egwene dat het de slungelige Barasine was.
‘De Amyrlin beseft dat ze de verkeerde straft,’ zei Katerine. ‘Het falen ligt niet helemaal bij dit... insect van een Novice, maar bij degene die haar moest bijsturen.’
Egwene keek Katerine aan. En toen snapte ze het. ‘Silviana.’
‘Inderdaad,’ antwoordde Katerine. ‘Als Novices bandeloos zijn, moet de blaam dan niet worden gelegd bij degene die hen had moeten opleiden?’
Dus Elaida was erachter dat ze niet kon bewijzen dat Egwene een Duistervriend was. De aandacht afleiden naar Silviana was een slimme zet; als Elaida werd gestraft omdat ze de Kracht had gebruikt om Egwene te verslaan, maar Silviana nog veel zwaarder werd gestraft omdat ze Egwene niet in het gareel had kunnen krijgen, zou dat het gezicht van de Amyrlin redden.
‘Ik vind dat de Amyrlin een wijze keus heeft gemaakt,’ zei Katerine. ‘Egwene, je moet van nu af aan worden... opgeleid door uitsluitend de Meesteres der Novices.’
‘Maar Silviana had gefaald, zei je,’ zei Egwene verward. ‘Niet Silviana,’ zei Katerine; en haar zelfingenomenheid leek nog meer toe te nemen. ‘De nieuwe Meesteres der Novices.’ Egwenes blik kruiste die van de vrouw. ‘Ah,’ zei ze. ‘En jij denkt dat jij zult slagen waar Silviana heeft gefaald?’
‘Je zult het wel zien.’ Katerine wendde zich af en liep weg door de betegelde gang. ‘Breng haar naar haar kamer.’ Egwene schudde haar hoofd. Elaida was kundiger dan Egwene had aangenomen. Ze had ingezien dat de gevangenisstraf niet werkte en had in plaats daarvan een zondebok gevonden om te straffen. Maar Silviana, uit haar rang gezet? Dat zou een klap zijn voor het moreel in de Toren, want vele zusters zagen Silviana als een uitstekende Meesteres der Novices.
De Rode zusters leidden Egwene met tegenzin naar de Novicekwartieren, nu op hun nieuwe plek op de tweeëntwintigste verdieping. Ze leken geërgerd over de gemiste kans om haar een pak slaag te geven. Ze negeerde de vrouwen. Na zo lange tijd opgesloten te hebben gezeten, voelde het heerlijk om gewoon te kunnen lopen. Het was geen vrijheid met twee wachters, maar zo voelde het beslist wel! Licht! Ze wist niet zeker hoeveel langer ze het nog had kunnen uithouden in dat donkere gat!
Maar ze had gewonnen. Het begon haar nu pas te dagen. Ze had gewonnen! Ze had de ergste straf ondergaan die Elaida kon bedenken, en ze was er als overwinnaar uitgekomen! De Amyrlin zou worden gestraft door de Zaal, en Egwene zou worden vrijgelaten. Alle vertrouwde gangen leken te stralen van een feestelijk licht, en elke stap die ze zette leek de zegetocht van duizend mannen over het slagveld. Ze had gewonnen! De oorlog was nog niet voorbij, maar deze veldslag ging naar Egwene. Ze beklommen een trap en kwamen uit in de drukker bevolkte delen van de Toren. Weldra zag ze een groep Novices langskomen; ze fluisterden tegen elkaar toen ze Egwene zagen en gingen er toen vandoor.
Daarna kwam Egwenes kleine stoet van drie steeds meer mensen in de gangen tegen. Zusters van alle Ajahs, die er druk uitzagen, en toch vertraagden ze hun pas toen ze Egwene langs zagen komen. Aanvaarden in hun gestreepte gewaden waren veel minder omzichtig; ze bleven op kruisingen naar Egwene gapen toen ze langs werd geleid. Bij hen allemaal was verbazing in de ogen te zien. Waarom was ze vrij ? Ze leken gespannen. Was er iets gebeurd waar Egwene niet van op de hoogte was?
‘Ah, Egwene,’ zei een stem toen ze langs een gang liepen. ‘Uitstekend, je bent al vrij. Ik wil je spreken.’
Egwene draaide zich geschokt om en zag Saerin, de doelgerichte Bruine Gezetene. Het litteken op de wang van de vrouw deed haar er altijd veel... afschrikwekkender uitzien dan de meeste andere Aes Sedai, een uitstraling die werd versterkt door grijze haren die wezen op haar hoge leeftijd. Je kon maar weinig leden van de Bruine Ajah omschrijven als bedreigend, maar Saerin hoorde beslist tot dat groepje.
‘We brengen haar naar haar kamer,’ meldde Barasine. ‘Nou, dan praat ik onderweg wel met haar,’ zei Saerin rustig. ‘Ze mag niet...’
‘Wilde je me dat weigeren, Rode? Een Gezetene?’ vroeg Saerin. Barasine bloosde. ‘De Amyrlin zal niet blij zijn als ze hiervan hoort.’
‘Ga het haar dan maar snel vertellen,’ zei Saerin, ‘terwijl ik een paar belangrijke dingen bespreek met de jonge Alveren.’ Ze keek naar de Rode zusters. ‘Geef ons een beetje ruimte, alsjeblieft.’ De twee Rode zusters konden haar blik niet weerstaan en gingen achteruit. Egwene keek nieuwsgierig toe. Het scheen dat het gezag van de Amyrlin – en dat van haar hele Ajah – enigszins was afgenomen. Saerin wendde zich naar Egwene en wenkte, en samen liepen ze verder door de gang, met de Rode zusters achter hen aan. ‘Je neemt een risico door zo openlijk met me te praten,’ zei Egwene. Saerin snoof. ‘Je kamer verlaten is tegenwoordig al een risico. Ik begin te gefrustreerd te raken over alle gebeurtenissen om me nog druk te maken over kleinigheden.’ Ze zweeg even en keek naar Egwene. ‘Bovendien kan het tegenwoordig het risico wel waard zijn om in jouw gezelschap te worden gezien. Ik wilde iets vaststellen.’