Выбрать главу

Egwene keek naar de dampende kom in Verins handen. ‘Vergif?’

‘Er is een heel bijzondere thee voor nodig om aspingrot door je keel te krijgen,’ zei Verin, die nog een slok nam. ‘Zoals ik al zei, bedank Laras alsjeblieft voor me.’

Egwene sloot haar ogen. Nynaeve had wel eens iets over aspingrot verteld: een druppel ervan kon al doden. Het was een snelle, vredige dood, en hij kwam vaak... binnen een uur na inname. ‘Een merkwaardig gat in de geloften,’ zei Verin zacht. ‘Dat je iemand toestaat om verraad te plegen in het laatste uur van zijn of haar leven. Ik vraag me toch af of de Grote Heer daarvanaf weet. Waarom zou hij dat gat niet dichten?’

‘Misschien ziet hij het niet als bedreigend,’ zei Egwene, die haar ogen weer opende. ‘Wat voor Duistervriend zou zichzelf immers ombrengen voor het grotere goed? Het lijkt me niet het soort iets wat zijn volgelingen zouden overwegen.’

‘Dat zou best eens kunnen,’ zei Verin, die haar kom opzijzette. ‘Ik raad je aan je hier zorgvuldig van te ontdoen, kind.’

‘En dat is het dan?’ vroeg Egwene verkild. ‘Hoe zit het met Tomas?’

‘We hebben afscheid genomen. Hij brengt zijn laatste uur bij zijn familie door.’

Egwene schudde haar hoofd. Het leek zo tragisch. ‘Kom je hier om te bekennen en jezelf om te brengen in een laatste hoop op verlossing?’

Verin lachte. ‘Verlossing? Ik kan me niet voorstellen dat het zo eenvoudig gaat. Het Licht weet dat ik genoeg heb gedaan om een heel bijzonder soort verlossing te verdienen. Maar het was de prijs waard. Zeker. Of misschien is dat gewoon wat ik mezelf moet voorhouden.’ Ze reikte opzij en haalde een leren buidel onder de opgevouwen deken op het voeteneinde van Egwenes bed vandaan. Verin maakte zorgvuldig de riemen open en haalde er twee voorwerpen uit: twee boeken, allebei in leer gebonden. Het een was groter, als een naslagwerk, hoewel er geen titel op het rode kaft stond. Het andere was een dun blauw boek. De kaften van allebei waren wat sleets van het gebruik.

Verin gaf ze aan Egwene. Ze pakte ze aarzelend aan, het grotere boek zwaar in haar rechterhand, het blauwe boek licht in haar linkerhand. Ze streek met haar vinger over het gladde leer en fronste haar voorhoofd. Toen keek ze Verin aan.

‘Elke vrouw van de Bruine Ajah,’ vertelde Verin, ‘streeft ernaar iets na te laten wat standhoudt. Onderzoek of studies die zinvol zullen zijn. Anderen beschuldigen ons er vaak van dat we de wereld om ons heen negeren. Ze denken dat we alleen maar achteromkijken. Nou, dat klopt niet. Als we verstrooid zijn, dan komt dat doordat we vooruitkijken, naar degenen die na ons komen. En de gegevens, de kennis die we verzamelen... die laten we voor hen achter. De andere Ajahs maken zich druk om het verbeteren van het heden; wij verlangen ernaar om de dag van morgen beter te maken.’ Egwene legde het blauwe boek opzij en keek eerst in het rode. De woorden waren geschreven in een klein, doelmatig, maar krampachtig handschrift dat ze herkende als dat van Verin. Ze snapte er niets van. Het was onzin.

‘Dat kleine boek is een sleutel, Egwene,’ verklaarde Verin. ‘Het bevat de code die ik heb gebruikt om het grote boek te schrijven. Dat boek is het... werk. Mijn werk. Mijn levenswerk.’

‘Wat is dit?’ vroeg Egwene zacht, vermoedend dat ze het antwoord al kende.

‘Namen, plaatsen, verklaringen,’ zei Verin. ‘Alles wat ik over hen heb geleerd. Over de leiders onder de Duistervrienden, over de Zwarte Ajah. De voorspellingen waarin ze geloven, de doelen en drijfveren van de afzonderlijke groeperingen. En een lijst, aan het eind, van elke zuster van de Zwarte Ajah die ik heb kunnen identificeren.’ Egwene schrok. ‘Allemaal?’

‘Ik betwijfel of ik ze allemaal heb,’ zei Verin glimlachend. ‘Maar ik denk dat ik de overgrote meerderheid wel heb gevonden. Ik beloof het je, Egwene. Ik kan behoorlijk grondig zijn.’ Egwene keek met ontzag naar de beide boeken. Ongelooflijk! Licht, maar dit was een schat groter dan een koninkrijk. Een schat zo groot als de Hoorn van Valere zelf. Ze keek met tranen in haar ogen op en probeerde zich een leven onder de Zwarte Ajah in te denken, altijd toekijkend, optekenend, en werkend ten voordele van iedereen. ‘O, doe dat nou niet,’ zei Verin. Haar gezicht begon bleek te worden. ‘Ze hebben vele agenten onder ons, als wormen die het fruit van binnenuit opvreten. Nou, ik vond het tijd worden dat minstens één van ons onder hén infiltreerde. Dit is het leven van één vrouw wel waard. Maar weinig mensen krijgen de kans om zoiets nuttigs, en zoiets schitterends, na te laten als dat boek dat jij daar hebt. We willen allemaal de toekomst veranderen, Egwene. Ik geloof dat ik misschien de gelegenheid heb gehad om dat te doen.’ Verin haalde diep adem en bracht haar hand naar haar hoofd. ‘Tjonge. Dat spul werkt wel snel. Er is nog één ding dat ik je moet vertellen. Open het rode boek, alsjeblieft.’

Egwene deed het en zag een leren koordje met stalen gewichten aan de uiteinden, als een boekenlegger, maar langer dan andere die ze had gezien.

‘Wikkel dat om het boek heen,’ zei Verin, ‘bij een willekeurige bladzijde, en draai dan de uiteinden naar boven.’

Egwene gehoorzaamde nieuwsgierig, stopte het koortje tussen willekeurige bladzijden en sloot het boek. Ze legde het kleinere boek boven op het grotere, pakte de losse uiteinden van de boekenlegger en draaide die om elkaar heen. De gewichten, zag ze, pasten in elkaar. Ze sloot ze.

En de boeken verdwenen.

Egwene schrok. Ze voelde ze nog in haar handen, maar de boeken zelf waren onzichtbaar.

‘Het werkt alleen bij boeken, vrees ik,’ zei Verin geeuwend. ‘Iemand uit de Eeuw der Legenden, zo schijnt het, was heel bezorgd over het verbergen van zijn of haar dagboek voor anderen.’ Ze glimlachte flauwtjes, maar ze werd nu erg bleek.

‘Dank je, Verin,’ zei Egwene, die de boekenlegger losmaakte. De boeken verschenen weer. ‘Ik wou dat we iets anders konden...’

‘Ik geef toe dat het gif een reserveplan was,’ zei Verin. ‘Ik wil niet graag sterven; er zijn nog steeds dingen die ik moet doen. Gelukkig heb ik enkele daarvan in beweging gezet zodat die worden... geregeld als ik niet terugkeer. Hoe dan ook, mijn eerste voornemen was om de Eedstaf te zoeken en te kijken of ik die kon gebruiken om de geloften van de Grote Heer te verwijderen. De Eedstaf schijnt echter helaas kwijt te zijn.’

Saerin en de anderen, dacht Egwene. Zij moeten hem weer hebben meegenomen.

‘Het spijt me, Verin,’ zei ze.

‘Misschien was het toch niet gelukt,’ zei Verin, die achterover ging zitten op het bed en het kussen schikte achter haar met grijs doorschoten bruine haar. ‘Het proces van geloften afleggen aan de Grote Heer was... bijzonder. Ik wou dat ik nog één dingetje voor je had kunnen ontdekken. Een van de Uitverkorenen zit in de Toren, kind. Het is Mesaana, daar ben ik van overtuigd. Ik had gehoopt je de naam te kunnen geven waarachter ze zich verschuilt, maar de twee keren dat ik haar heb ontmoet was ze zodanig verhuld dat ik haar gezicht niet kon zien. Wat ik wel heb gezien, staat in het rode boek. Pas op je tellen. Pas op hoe je toeslaat. Ik zal het aan jou overlaten om te besluiten of je wilt proberen hen allemaal tegelijk te pakken of de belangrijkste afzonderlijk en in het geheim te overvallen. Misschien besluit je wel om nog een tijdje toe te kijken om te bepalen of je iets tegen hun plannen kunt doen. Een goed verhoor kan misschien wat licht werpen op enkele vragen die ik niet heb kunnen beantwoorden. Je hebt zoveel beslissingen te nemen, voor zo’n jong iemand.’ Ze geeuwde, en grimaste toen bij een pijnscheut. Egwene stond op en liep naar Verin toe. ‘Dank je, Verin. Dank je dat je mij hebt gekozen voor het dragen van deze last.’ Verin glimlachte flauwtjes. ‘Je hebt het heel goed gedaan met de vorige beetjes inzicht die ik je heb toegespeeld. Dat was nogal belangwekkend. De Amyrlin beval dat ik je gegevens moest verschaffen om te jagen op de Zwarte zusters die de Toren waren ontvlucht, dus ik moest gehoorzamen, ook al was het leiderschap van de Zwarte Ajah niet blij met dat bevel. Ik had je die droom-ter’angreaal niet mogen geven, weet je. Maar ik heb altijd een gevoel over jou gehad.’