Выбрать главу

‘Wat je gepast lijkt,’ zei Egwene, die stekelig werd. ‘Dat laat ik aan jou over. Ik heb nu geen tijd om me erom te bekommeren. En neem die kom ook mee, want de thee is vergiftigd. Wees er heel voorzichtig mee.’

Egwene keek naar de flakkerende kaars; die was nu bijna tot op de tafel opgebrand. Naast haar zuchtte Meidani zacht en maakte een Poort. Wevingen van Lucht verplaatsten Verins lichaam door de opening, en Egwene keek haar met spijt na. Die vrouw had beter verdiend. Op een dag zou iedereen weten wat Verin had doorstaan en wat ze had bereikt. Maar dat zou nog even duren. Zodra Meidani weg was met het lijk en de thee, stak Egwene nog een kaars aan en ging op haar bed liggen, proberend niet te denken aan het lichaam dat erop had gelegen. Ze ontspande zich en dacht aan Siuan.

Haar vriendin zou straks gaan slapen. Ze moest worden gewaarschuwd voor Sheriam en de anderen.

Egwene opende haar ogen in Tel’aran’rhiod. Ze was in haar kamer, of althans de droomversie daarvan. Het bed was opgemaakt, de deur dicht. Ze veranderde haar kleding in een statig groen gewaad dat een Amyrlin paste en verplaatste zich naar de lentetuin van de Toren. Siuan was er nog niet, maar het was waarschijnlijk nog een beetje vroeg voor hun ontmoeting.

Hier zag je tenminste niets van het vuil dat zich had opgestapeld in de stad en het bederf dat aan de wortels van de eenheid tussen de Ajahs knaagde. De Torenhoveniers bewogen zich als natuurkrachten, plantten, cultiveerden en oogstten terwijl Amyrlins opkwamen en weer ondergingen. De lentetuin was kleiner dan de meeste andere tuinen van de Toren; het was een driehoekig stuk land dat tussen twee muren lag. Misschien zou dit terrein in een andere stad zijn gebruikt voor opslag of gewoon zijn geplaveid. Maar in de Witte Toren zouden die beide keuzes onooglijk zijn geweest. De oplossing was een kleine tuin vol planten die gedijden in de schaduw. Hortensia’s groeiden tegen de muren op en wonden zich om plantenbakken heen. Gebroken hartjes stonden in rijen, hun kleine roze bloesems hangend tussen fijne, driepuntige bladeren. Bloeiende prikkeltakken met hun dunne, vingerachtige bladeren en andere kleine schaduwbomen stonden langs de binnenzijden van de driehoekige muren en kwamen op één punt samen.

Terwijl ze wachtte, liep Egwene heen en weer langs de bomen en overpeinsde het feit dat Sheriam Zwart was. In hoeveel aangelegenheden had die vrouw de hand gehad? Ze was tijdens Siuans periode als Amyrlin jarenlang Meesteres der Novices geweest. Had ze haar positie gebruikt om andere zusters onder druk te zetten of misschien te bekeren? Had zij zo lang geleden achter de aanval van de grijzel gezeten?

Sheriam had deel uitgemaakt van de groep die Mart had Geheeld. Ze had vast niets kwaadaardigs kunnen uithalen in een cirkel met zoveel andere vrouwen, maar alles wat met die vrouw te maken had was verdacht. En dat was zoveel! Sheriam was een van de leidsters in Salidar voordat Egwene aan de macht kwam. Wat had Sheriam gedaan en hoeveel had ze toen gemanipuleerd, hoeveel had ze verraden aan de Schaduw?

Was ze zich van tevoren bewust geweest van Elaida’s plannen om Siuan af te zetten? Galina en Alviarin waren Zwart, en zij waren twee van de hoofdaanstichtsters geweest, dus leek het waarschijnlijk dat andere Zwarten waren gewaarschuwd. Waren de uittocht van de helft van de Toren, de bijeenkomst in Salidar en het daaropvolgende wachten en vergaderen allemaal deel van het plan van de Duistere? En hoe zat het met Egwenes eigen opstijgen naar de macht? Aan hoeveel touwtjes van de Schaduw danste zij zonder het te beseffen?

Dit heeft geen enkele zin, hield ze zichzelf streng voor. Sla die weg niet in. Zelfs zonder Verins boeken had Egwene vermoed dat het breken van de Toren het werk van de Duistere was. Natuurlijk was hij opgetogen dat de Aes Sedai zich hadden opgesplitst in plaats van zich achter één leider te verenigen.

Het was alleen nu... persoonlijker. Egwene voelde zich bezoedeld, bij de neus genomen. Even voelde ze zich het plattelandsmeisje waar velen haar voor aanzagen. Als Elaida een pion was van de Zwarten, dan gold dat ook voor haar. Licht! Wat moest de Duistere hebben gelachen bij het zien van de twee rivaliserende Amyrlins, elk met een van zijn eigen trouwe onderdanen aan haar zijde om hen tegen elkaar op te zetten.

Ik kan er niet helemaal zeker van zijn wat hij wil of waarom hij dat wil, had Verin gezegd. Zelfs na jaren van onderzoek kan ik er niet zeker van zijn... Wie weet of de Duistere lachte? Ze huiverde. Wat zijn bedoelingen ook waren, ze zou tegen hem strijden. Zich tegen hem verzetten. In zijn oog spugen, zelfs als hij won, zoals de Aiel zeiden.

‘Nou zeg, dat is me wat,’ zei Siuans stem.

Egwene draaide zich om en merkte tot haar ongenoegen dat ze niet langer het gewaad van de Amyrlin droeg, maar een volledig harnas als van een soldaat die ten strijde trok. In haar hand had ze twee Aielsperen. Ze liet het pantser en de speren verdwijnen en hulde zich weer in het gewaad.

‘Siuan,’ zei ze kortaf. ‘Roep maar een stoel voor jezelf op. Er is iets gebeurd.’

Siuan fronste haar voorhoofd. ‘Wat dan?’

‘Ten eerste zijn Sheriam en Moria van de Zwarte Ajah.’

‘Wat?’ vroeg Siuan geschokt. ‘Wat is dit voor onzin?’ Ze verstijfde.

‘Moeder,’ voegde ze er wat laat aan toe.

‘Het is geen onzin,’ zei Egwene. ‘De waarheid, vrees ik. Er zijn er nog meer, maar die namen zal ik je een andere keer moeten geven. We kunnen ze nog niet gevangennemen. Ik heb tijd nodig om na te denken en me voor te bereiden; een avond misschien. We slaan binnenkort toe. Maar totdat we dat doen, wil ik dat Sheriam en Moria in het oog worden gehouden. Zorg dat je niet alleen met hen bent.’ Siuan schudde ongelovig haar hoofd. ‘Hoe zeker ben je hiervan, Egwene?’

‘Zeker genoeg,’ antwoordde Egwene. ‘Hou ze in de gaten, Siuan, en denk na over wat we moeten doen. Ik wil graag voorstellen van je horen. We moeten er iets op vinden om hen stilletjes gevangen te nemen en vervolgens aan de Zaal te bewijzen dat we gerechtvaardigd hebben gehandeld.’

‘Dit zou gevaarlijk kunnen zijn.’ Siuan wreef over haar kin. ‘Ik hoop dat je weet wat je doet, Moeder.’ Ze benadrukte dat laatste woord. ‘Als ik me vergis,’ zei Egwene, ‘dan rust dat op mijn schouders. Maar ik denk niet dat het zo is. Zoals ik al zei, er is veel veranderd.’ Siuan boog haar hoofd. ‘Ben je nog steeds een gevangene?’

‘Niet helemaal. Elaida heeft...’ Egwene aarzelde fronsend. Er was iets mis.

‘Egwene?’ vroeg Siuan ongerust.

‘Ik...’ begon Egwene, en toen huiverde ze. Iets trok aan haar geest, vertroebelde die. Iets... trok haar terug. Tel’aran’rhiod verdween en Egwene opende haar ogen weer in haar kamer, waar een ongeruste Nicola aan haar arm schudde. ‘Moeder,’ riep ze. ‘Moeder!’ Het meisje had een bloedige schram op haar wang. Egwene ging meteen rechtop zitten, en op dat ogenblik beefde de hele Toren als door een ontploffing. Nicola greep haar arm en slaakte een gil van schrik. ‘Wat is er aan de hand?’ wilde Egwene weten. ‘Schaduwgebroed!’ riep Nicola. ‘In de lucht! Slangen die vlammen werpen, en wevingen van de Ene Kracht! Ze vernietigen ons! O Moeder, Tarmon Gai’don is aangebroken!’

Egwene voelde een ogenblik van primitieve, bijna onbeheersbare paniek. Tarmon Gai’don! De Laatste Slag!

Ze hoorde gegil in de verte, gevolgd door het geschreeuw van soldaten of zwaardhanden. Nee... nee, ze moest zich concentreren! Slangen in de lucht. Slangen die de Ene Kracht hanteerden... of met ruiters die de Ene Kracht hanteerden.

Egwene gooide de dekens van zich af en sprong overeind. Het was Tarmon Gai’don niet, maar het was bijna even erg. De Seanchanen vielen eindelijk de Witte Toren aan, net zoals Egwene had Gedroomd.