En ze kon nog niet eens voldoende Kracht geleiden om een kaars aan te steken, laat staan terug te vechten.
40
De toren beeft
Siuan schrok wakker. Er was iets mis. Er was iets heel, heel erg mis. Ze krabbelde van haar brits af. Terwijl ze dat deed, bewoog er plotseling een donkere gestalte aan de andere kant van de tent en hoorde ze metaal langs metaal raspen. Siuan verstarde, omhelsde instinctief de Bron en riep een lichtbol op. Garet Brin stond rechtop, met zijn Reigerzwaard getrokken. Hij droeg alleen zijn onderkleding, en ze moest zichzelf ervan weerhouden naar zijn gespierde lichaam te staren, dat in veel betere vorm was dan bij de meeste mannen die half zo oud waren als hij. ‘Wat is er?’ vroeg hij gespannen.
‘Licht!’ zei Siuan. ‘Slaap jij met je zwaard binnen handbereik?’
‘Altijd.’
‘Egwene is in gevaar.’
‘Wat voor gevaar?’
‘Weet ik niet,’ gaf ze toe. ‘We waren in gesprek en ze verdween ineens. Ik denk... Ik denk dat Elaida misschien heeft besloten haar terecht te stellen. Of haar in ieder geval uit haar cel te sleuren en... iets met haar te doen.’
Brin vroeg niet om bijzonderheden. Hij stopte alleen zijn zwaard weg en trok vervolgens een broek en hemd aan. Siuan droeg nog steeds haar nu gekreukelde blauwe rokken en hemd; ze kleedde zich altijd pas om na haar ontmoetingen met Egwene, als Brin eenmaal sliep. Ze voelde een ongerustheid die ze niet helemaal kon plaatsen. Waarom was ze zo overstuur? Het was niet ongewoon dat mensen ergens wakker van werden als ze droomden.
Maar Egwene was anders dan de meeste mensen. Zij kon meesterlijk overweg met de Wereld der Dromen. Als iets haar onverwachts had gewekt, dan zou ze het hebben afgehandeld en zijn teruggekeerd om Siuans ongerustheid weg te nemen. Maar dat had ze niet gedaan, ook al had Siuan voor haar gevoel wel een eeuwigheid gewacht. Brin liep naar haar toe, nu gekleed in een grijze broek en uniformjas, waarvan hij de hoge kraag had dichtgeknoopt. Hij droeg drie sterren op zijn linkerborst en gouden epauletten op zijn schouders. Buiten riep een paniekerige stem. ‘Generaal Brin! Heer generaal!’ Brin keek haar aan en wendde zich naar de tentflap. ‘Binnen!’ Een jonge soldaat met netjes gekamd zwart haar kwam de tent binnen en bracht hem een snel saluut. Hij verontschuldigde zich niet voor het late storen; Brins mannen wisten dat de generaal erop vertrouwde dat ze hem alleen zouden wekken als het echt nodig was. ‘Heer,’ zei de man. ‘Verslag van de verkenners. Er is iets gaande in de stad.’
‘“Iets”, soldaat Tijds?’ vroeg Brin.
‘De verkenners zijn er niet zeker van, heer,’ zei de man met een grimas. ‘Door de bewolking is het een donkere nacht, en de kijkglazen helpen niet veel. Er zijn groene uitbarstingen van licht bij de Toren gezien, als de voorstelling van een vuurwerker. Donkere schaduwen in de lucht.’
‘Schaduwgebroed?’ vroeg Brin, die de tent uit stapte. Siuan nam de lichtbol mee en volgde samen met de soldaat. Het was afnemende maan, en met die eeuwige wolken was er bijna niets te zien. De tenten van de officiers waren sluimerende bergen van zwart op zwart, en de enige zichtbare lichtjes waren de waakvuren van de wachters bij de ingang van de palissade.
‘Het zou Schaduwgebroed kunnen zijn, heer,’ zei de soldaat, die achter Brin aan draafde. ‘Er zijn verhalen over wezens van de Schaduw die zo vliegen. Maar de verkenners weten niet zeker wat ze zien. Al zijn ze van die lichtflitsen wel zeker.’
Brin knikte en liep naar de waakvuren toe. ‘Waarschuw de nachtwacht; ik wil ze uit bed en bewapend hebben, voor de zekerheid. Stuur renners naar de stad en bezorg me meer inlichtingen!’
‘Ja, heer.’ De soldaat salueerde en rende weg. Brin keek naar Siuan, zijn gezicht verlicht door de gloeibol die boven haar hand zweefde. ‘Schaduwgebroed zou de Witte Toren niet durven aanvallen,’ zei hij. ‘Niet zonder dat er een aanzienlijke grondtroepenmacht stond te wachten, en ik betwijfel oprecht of er honderdduizend Trolloks verstopt zitten achter de weinige dekking die op deze vlakte te vinden is. Dus wat is er verdomme gaande?’
‘Seanchanen,’ zei Siuan, terwijl haar maag verkilde. ‘Viskuit, Garet! Dat moet het zijn. Egwene had het voorspeld.’ Hij knikte. ‘Ja. Ze rijden op Schaduwgebroed, volgens sommige geruchten.’
‘Vliegende beesten,’ zei Siuan, ‘geen Schaduwgebroed. Volgens Egwene worden ze raken genoemd.’
Hij keek haar twijfelend aan, maar vroeg alleen: ‘Waarom zouden de Seanchanen zo dom zijn om aan te vallen zonder een daaropvolgende grondaanval?’
Siuan schudde haar hoofd. Ze had altijd aangenomen dat een Seanchaanse aanval op de Witte Toren een grootscheepse onderneming zou zijn, en Egwene had gedacht dat het nog maanden zou duren voordat het zover was. Licht! Het leek erop dat ook Egwene zich kon vergissen.
Brin wendde zich naar de waakvuren, die hoger de nacht in schoten en licht over de voorzijde van de palissade wierpen. Binnen de gebogen houten wand werden officiers wakker en riepen naar andere tenten. Lampen en lantaarns gingen aan.
‘Nou,’ zei Garet, ‘zolang ze Tar Valon aanvallen, zijn ze niet ons probleem. Wij hoeven alleen maar...’
‘Ik haal haar daar weg,’ zei Siuan ineens, wat haar zelf verbaasde. Brin draaide zich met een ruk naar Siuan toe, in het schijnsel van haar bol. Zijn kin was beschaduwd door stoppels. ‘Wat?’
‘Egwene,’ zei Siuan. ‘We moeten haar gaan halen. Dit biedt de volmaakte afleiding, Garet! We kunnen naar binnen gaan en haar grijpen voordat iemand het in de gaten heeft.’ Hij bleef haar aankijken. ‘Wat is er?’
‘Je hebt beloofd dat je haar niet zou redden, Siuan.’ Licht, maar het voelde fijn dat hij haar bij haar naam noemde! Concentreer je! berispte ze zichzelf. ‘Dat maakt nu niet meer uit. Ze is in gevaar en heeft hulp nodig.’
‘Ze wil geen hulp,’ zei Brin streng. ‘We moeten ervoor zorgen dat ons eigen leger veilig is. De Amyrlin vertrouwt erop dat ze voor zichzelf kan zorgen.’
‘Ik dacht ook dat ik voor mezelf kon zorgen,’ kaatste Siuan terug, ‘en kijk eens waar ik nu ben.’ Ze schudde haar hoofd en keek naar de verre Toren van Tar Valon. Ze zag nog net een uitbarsting van licht langs de spits, waardoor die kortstondig werd verlicht. ‘Als Egwene het over de Seanchanen heeft, rilt ze altijd. Ze is maar voor heel weinig bang; niet voor de Verzakers, niet voor de Herrezen Draak. Garet, je weet niet wat de Seanchanen doen bij vrouwen die kunnen geleiden.’ Ze keek hem in de ogen. ‘We moeten haar gaan halen.’
‘Ik doe hier niet aan mee,’ zei hij koppig.
‘Best,’ snauwde Siuan. Dwaze kerel! ‘Ga maar voor je mannen zorgen. Ik denk dat ik wel iemand weet die me wil helpen.’ Ze beende weg, naar een tent net binnen de palissade.
Egwene steunde tegen de muur in de gang toen de hele Toren opnieuw beefde. De stenen zelf trilden. Schilfers pleisterwerk lieten los van de zoldering, en een losse tegel viel van de muur en brak in tientallen stukken op de vloer. Nicola gilde en greep Egwene vast. ‘De Duistere!’ jammerde het meisje. ‘De Laatste Slag! Hij is gekomen!’
‘Nicola!’ snauwde Egwene, die haar rug rechtte. ‘Beheers je. Dit is niet de Laatste Slag. Het zijn de Seanchanen.’
‘Seanchanen?’ vroeg Nicola. ‘Maar ik dacht dat die maar een gerucht waren!’
Domme meid, dacht Egwene, die zich door een zijgang haastte. Nicola draafde achter haar aan, met haar lamp in de hand. Egwenes herinnering bleek te kloppen: de volgende gang lag langs de buitenmuur van de Toren, zodat ze door een raam naar buiten kon kijken. Ze gebaarde Nicola opzij te gaan en waagde een blik de duisternis in.
En inderdaad, er wiekten donkere, gevleugelde gestalten door de lucht. Ze waren te groot om raken te zijn. To’raken, dus. Ze suisden omlaag en langs veel van hen draaiden wevingen, die gloeiden en straalden in Egwenes ogen. Uitbarstingen van vuur schoten tevoorschijn en verlichtten paren van vrouwen die op de rug van de to’raken reden. Damane en sul’dam.