Delen van de Torenvleugels beneden stonden in brand, en tot haar afschuw zag Egwene enkele gapende gaten in de zijmuren van de Toren. To’raken hielden zich aan de muren vast en klommen als vleermuizen omhoog om soldaten en damane het gebouw in te laten. Terwijl Egwene toekeek, sprong er een to’raken van de zijkant van de Toren af; door het hoge startpunt hoefde hij niet zoals gebruikelijk een aanloop te nemen. Het schepsel was niet zo sierlijk als een kleinere raken, maar de bestuurder ervan kreeg hem op meesterlijke wijze weer de lucht in. Het schepsel vloog pal voor Egwenes venster langs, en door de windvlaag werden haar haren naar achteren geblazen. Egwene hoorde vaag gegil toen de to’raken langs suisde. Doodsbang gegil.
Dit was geen grootscheepse belegering, het was een strooptocht! Een aanval om marath’damane gevangen te nemen! Egwene stapte opzij toen een vuurbol langs het venster schoot en op korte afstand de muur raakte. Ze hoorde steen verbrokkelen, en de Toren schudde woest. Stof en rook wervelden door een zijgang. Soldaten zouden weldra volgen. Soldaten en sul’dam. Met die teugels van ze.
Egwene huiverde en omhelsde zichzelf. Dat koele, naadloze metaal. De misselijkheid, de vernedering, de paniek, de wanhoop en – hoe oneervol ook – het schuldgevoel als ze haar meesteres niet zo goed mogelijk diende.
Ze herinnerde zich de getergde blik van een Aes Sedai die werd gebroken.
En bovenal herinnerde ze zich haar eigen doodsangst. De doodsangst te beseffen dat ze uiteindelijk net als de anderen zou worden. Niet meer dan een slaaf die graag wilde dienen.
De Toren beefde. Vuur schoot door de verre gangen, vergezeld door geschreeuw en wanhopig gejammer. Ze rook een brandgeur. O, Licht! Gebeurde dit echt? Ze zou niet teruggaan. Ze zou zich niet weer laten beteugelen. Ze moest vluchten! Ze moest zich verstoppen, wegrennen, ontsnappen... Nee!
Ze duwde zichzelf overeind.
Nee, ze zou niet vluchten. Ze was de Amyrlin.
Nicola zat ineengedoken tegen de muur te jammeren. ‘Ze komen ons halen,’ fluisterde het meisje. ‘O Licht, ze komen eraan!’
‘Laat ze maar komen!’ brulde Egwene, die zich openstelde voor de Bron.
Gelukkig was er voldoende tijd verstreken om de werking van de dolkwortel enigszins af te stompen, en ze wist een klein spoortje van de Kracht te grijpen. Het was piepklein, misschien wel de kleinste hoeveelheid Kracht die ze ooit had geleid. Ze zou er nog geen tong van Lucht mee kunnen weven om een vel papier mee in beweging te zetten. Maar het zou wel voldoende zijn. Het moest maar. ‘We vechten!’
Nicola snufte en keek naar haar omhoog. ‘Je kunt amper geleiden, Moeder!’ jammerde ze. ‘Ik zie het. We kunnen niet tegen ze vechten!’
‘Ja, dat kunnen we wél,’ zei Egwene ferm. ‘Sta op, Nicola! Je bent een ingewijde van de Toren, geen angstige melkmeid.’ Het meisje keek op.
‘Ik zal je beschermen,’ zei Egwene. ‘Ik beloof het.’ Het meisje scheen daar moed uit te putten en stond op. Egwene keek naar de verre gang waar de uitbarsting had plaatsgevonden. Hij was donker, de wandlampen waren uit, maar ze dacht er schaduwen te zien. Ze kwamen eraan, en ze zouden elke vrouw beteugelen die ze tegenkwamen.
Egwene draaide de andere kant op. Ze hoorde daar nog altijd vaag geschreeuw. Dat was het gegil dat ze had gehoord toen ze wakker werd.
Ze wist niet waar de wachter bij haar deur was gebleven, maar daar maalde ze ook niet echt om.
‘Kom mee,’ zei ze. Ze beende de gang in en hield haar kleine beetje Kracht vast als een drenkeling die zich vastklampt aan een reddingstouw. Nicola volgde, nog altijd snuffend, maar ze kwam mee. Even later ontdekte Egwene wat ze al had gehoopt aan te treffen. De gang stond vol meisjes, sommige in hun witte gewaden, andere in hun nachthemd. De Novices drongen opeen, veel van hen gillend bij elke dreun waar de Toren van beefde. Waarschijnlijk wensten ze dat ze beneden waren, waar de Novicekwartieren ooit waren geweest. ‘De Amyrlin!’ riepen enkelen van hen toen Egwene de gang in kwam. Het was een deerniswekkend stel, verlicht door kaarsen in doodsbange handen. Hun vragen schoten op haar af. ‘Wat gebeurt er?’
‘Worden we aangevallen?’
‘Is het de Duistere?’
Egwene stak haar handen op, waarna de meisjes gelukkig zwegen. ‘De Toren wordt aangevallen door de Seanchanen,’ zei ze met kalme stem. ‘Ze zijn hier om vrouwen gevangen te nemen die kunnen geleiden; ze kunnen die vrouwen dwingen hen te dienen. Dit is niet de Laatste Slag, maar we zijn in groot gevaar. Ik ben niet van plan om hen ook maar één van jullie mee te laten nemen. Jullie zijn van mij.’
Het werd stil in de gang. Meisjes keken haar aan, hoopvol en zenuwachtig. Het waren er zeker vijftig, en misschien wel meer. Egwene zou het ermee moeten doen.
‘Nicola, Jasmen, Yeteri, Inala,’ zei Egwene, de namen afroepend van enkele van de sterkere Novices. ‘Kom naar voren. De rest van jullie, let goed op. Ik ga jullie iets leren.’
‘Wat dan, Moeder?’ vroeg een van de meisjes. Ik hoop maar dat dit lukt, dacht Egwene. ‘Ik ga jullie leren hoe jullie moeten koppelen.’
Er klonken kreten. Dat was niet iets wat Novices werd geleerd, maar Egwene was vastberaden te zorgen dat de sul’dam in de Novicekwartieren geen gemakkelijke prooien zouden vinden. Het kostte onrustbarend veel tijd om hun de methode te leren, en steeds klonken er nieuwe ontploffingen en geschreeuw. De Novices waren bang, en dat maakte het voor sommigen van hen lastig om de Bron te omhelzen, laat staan een nieuwe vaardigheid te leren. Egwene had dit binnen een paar pogingen onder de knie gekregen, maar het kostte al enkele zenuwslopende minuten om de Novices zelfs maar bij de les te krijgen.
Nicola bood hulp: ze had in Salidar geleerd te koppelen en kon het voordoen. Terwijl ze oefenden, liet Egwene Nicola samen met haar een cirkel vormen. De jonge Novice stelde zich open voor de Bron, maar ze bleef op het randje van de overgave en liet Egwene kracht door haar heen trekken. Het werkte, het Licht zij gezegend! Egwene voelde zich uitgelaten toen de Ene Kracht – haar te lang in grotere hoeveelheden ontzegd – bij haar naar binnen stroomde. Wat heerlijk! De wereld werd levendiger, geluiden en kleuren werden mooier.
Ze glimlachte erbij. Ze voelde Nicola, voelde haar angst en haar gevoelens die overkookten. Egwene had vaak genoeg deel uitgemaakt van een cirkel om te weten hoe ze zich moest losmaken van Nicola, maar ze herinnerde zich ook die eerste keer, hoe het had gevoeld om te worden meegesleept in iets wat groter was dan zijzelf. Er was een bijzondere vaardigheid nodig om je open te stellen voor een cirkel. Het was niet verschrikkelijk moeilijk te leren, maar ze hadden niet veel tijd. Gelukkig pikten enkele meisjes het snel op. Yeteri, een kleine blonde vrouw die haar nachthemd nog droeg, was de eerste. Inala, een slungelige Domaanse met een koperkleurige huid, volgde snel daarna.
Egwene vormde gretig een cirkel met Nicola en de twee andere Novices. De Kracht stroomde bij haar naar binnen. Vervolgens liet ze de anderen oefenen. Ze had enig vermoeden, door gesprekken met de Novices tijdens haar verblijf in de Toren, wie onder hen het vaardigst met wevingen en het nuchterst waren. Dat waren niet altijd de sterksten, maar dat zou niet meer uitmaken als ze konden steunen op een cirkel. Egwene verdeelde hen haastig in groepen en legde uit hoe ze de Bron konden binnenhalen via een koppeling. Hopelijk zouden in ieder geval een aantal van hen het snappen. Wat belangrijker was, was dat Egwene nu de Kracht had. Een vrij grote hoeveelheid zelfs, bijna evenveel als ze zonder dolkwortel gewend was. Ze glimlachte bij het vooruitzicht en begon een weving, zo ingewikkeld dat veel Novices er met ontzag naar keken. ‘Wat jullie nu zien,’ waarschuwde Egwene, ‘moeten jullie nooit zelf proberen, ook niet jullie die de cirkels besturen. Het is veel te moeilijk en gevaarlijk.’
Een streep licht spleet de lucht aan het uiteinde van de gang, draaiend om zijn eigen as. Ze hoopte dat de Poort naar de juiste plek zou openen; ze ging af op Siuans instructies, die enigszins vaag waren geweest, hoewel Egwene ook Elaynes oorspronkelijke beschrijving van de beoogde plek had. ‘En,’ zei Egwene op strenge toon tegen de Novices, ‘jullie mogen deze weving zonder mijn uitdrukkelijke toestemming voor niemand herhalen, zelfs niet voor andere Aes Sedai.’ Ze betwijfelde of dat een punt van zorg zou zijn; de weving was ingewikkeld en maar weinig Novices zouden al de vaardigheid hebben om hem na te doen. ‘Moeder?’ piepte een haakneuzig meisje dat Tamala heette. ‘Ga je ontsnappen?’ Haar stem was gekleurd door angst en behoorlijk wat hoop, alsof Egwene haar ook mee zou nemen. ‘Nee,’ zei Egwene ferm. ‘Ik ben zo terug. Als ik terugkom, wil ik dat er in ieder geval vijf goede cirkels zijn gevormd!’ Met Nicola en haar twee andere hulpen op sleeptouw stapte Egwene door de Poort een donkere kamer in. Ze weefde een lichtbol, en die onthulde een opslagruimte met planken langs de muren. Ze slaakte een zucht van verlichting. Ze was op de juiste plek. Die planken, en lage rekken op de vloer, lagen vol met vreemde voorwerpen. Kristallen bollen, kleine uitheemse beeldjes, een glazen hanger die blauw opgloeide in het licht, een groot paar metalen handschoenen met vuurdruppels langs de boorden. Egwene beende de kamer in, en de drie Novices bleven verwonderd staan staren. Ze voelden waarschijnlijk aan wat Egwene al wist: dit waren voorwerpen van de Ene Kracht. Ter’angreaal, angreaal, sa’angreaal. Relikwieën uit de Eeuw der Legenden.