Выбрать главу

‘Ik heb me altijd afgevraagd hoe dat zou voelen,’ zei Brin, die in het fakkellicht zijn hand opstak en een paar keer een vuist balde. Hij klonk verwonderd. ‘Kon ik dit maar aan iedere man in mijn leger geven!’

Siuan snoof. ‘Ik betwijfel zeer of hun vrouwen en kinderen dat op prijs zouden stellen.’

‘Wel als het de soldaten in leven hield,’ zei Brin. ‘Ik kan wel duizend span rennen en nooit buiten adem raken. Ik zou het lachend tegen honderd vijanden tegelijk kunnen opnemen.’

Ze sloeg haar ogen ten hemel. Mannen! Ze had hem een zeer persoonlijke en gevoelsmatige band met een andere persoon gegeven -zoals zelfs echtelieden die nooit zouden kennen – en alles waar hij aan kon denken, was aan hoeveel beter hij zou worden in het gevecht!

‘Siuan!’ riep een stem. ‘Siuan Sanche!’

Ze draaide zich om. Gawein naderde op een zwarte ruin. Een ander paard draafde achter hem aan: een ruige bruine merrie. ‘Bela!’ riep Siuan.

‘Is ze geschikt?’ vroeg Gawein, die enigszins buiten adem klonk. ‘Bela was ooit Egwenes paard, herinner ik me, en de stalmeester zei dat ze de makste was die hij had.’

‘Ze voldoet wel,’ zei Siuan, die zich omdraaide naar Brin. ‘Je zei dat je twee voorwaarden had?’

‘Die tweede vertel ik je later nog.’ Brin klonk nog steeds een beetje ademloos.

‘Dat is nogal dubbelzinnig.’ Siuan sloeg haar armen over elkaar. ‘Ik geef niet graag een open belofte.’

‘Nou, je zult toch moeten,’ zei Brin, en hij keek haar in de ogen. ‘Best, maar ik hoop maar dat hij niet onfatsoenlijk is, Garet Brin.’ Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Wat is er?’

‘Het is vreemd,’ zei hij glimlachend. ‘Ik voel nu wat jij voelt. Zo voel ik bijvoorbeeld aan...’ Hij maakte zijn zin niet af, en ze voelde dat hij zich een beetje schaamde.

Hij kan voelen dat ik half wil dat hij wél iets onfatsoenlijks van me vraagt! besefte Siuan vol afgrijzen. Bloedas! Ze voelde dat ze bloosde. Dit zou erg ongemakkelijk worden. ‘O, het Gezegende Licht nog aan toe... Ik ga akkoord met je voorwaarden, pummel. Opschieten nu! We moeten gaan.’

Hij knikte. ‘Laat me mijn kapiteins voorbereiden om de leiding te nemen voor het geval de aanval zich tot buiten de stad uitbreidt. Ik zal een geleide van mijn beste honderd meenemen. Dat zou klein genoeg moeten zijn om binnen te komen, aangenomen dat die waterpoort echt bruikbaar is.’

‘Ja, dat is hij,’ zei ze. ‘Schiet op!’

Hij bracht haar warempel een saluut, met een uitgestreken gezicht, hoewel ze zijn innerlijke grijns voelde, en hij wist dat waarschijnlijk. Onuitstaanbare kerel! Ze wendde zich naar Gawein, die op zijn ruin zat en verward naar haar keek. ‘Wat gebeurt er?’ vroeg Gawein.

‘We hoeven niet alleen naar binnen.’ Siuan haalde diep adem en bereidde zich voor terwijl ze op Beia’s rug klom. Paarden waren niet te vertrouwen, zelfs Bela niet, hoewel deze merrie beter was dan de meeste andere. ‘Dat betekent dat de kans dat we lang genoeg overleven om Egwene op te halen net wat groter is geworden. En dat is mooi, want na wat wij op het punt staan te doen, zal ze ons ongetwijfeld eigenhandig willen vermoorden.’

Adelorna Bastine rende door de gangen van de Witte Toren. Voor één keer betreurde ze de versterkte zintuigen die het vasthouden van de Kracht bood. Geuren leken duidelijker, maar ze rook alleen brandend hout en stervend vlees. Kleuren waren levendiger, maar alles wat ze zag waren de asgrauwe littekens van kapotte stenen die waren geraakt door schichten of bollen van vuur. Geluiden klonken helderder, maar ze hoorde alleen geschreeuw, gevloek en het rauwe gekrijs van die verschrikkelijke beesten in de lucht. Ze draafde door een donkere gang, met raspende ademhaling, tot ze bij een kruising aankwam. Daar kwam ze tot stilstand en drukte haar hand tegen haar borst. Ze moest anderen vinden. Licht, ze konden toch niet allemaal zijn gevallen? Een groep Groene zusters had bij haar gestaan en gevochten. Ze had Josaine zien sterven toen een weving van Aarde de muur naast haar had verwoest, en ze had gezien hoe Marthera was gevangen met een of andere metalen band om haar hals. Adelorna wist niet waar haar zwaardhanden waren. Een van hen was gewond. De ander maakte het goed. De laatste... aan de laatste wilde ze niet denken. Het Licht geve dat ze in ieder geval snel bij de gewonde Talric kon komen.

Ze veegde wat bloed van haar voorhoofd, van een steenscherf die haar had geschampt. Er waren zoveel indringers, met hun vreemde helmen en die vrouwen die ze inzetten als wapens. En ze waren zo vaardig met hun dodelijke wevingen! Adelorna schaamde zich. De Strijdende Ajah, ja nou! De Groene zusters die bij haar waren geweest, waren binnen een oogwenk verslagen.

Hijgend rende ze verder. Ze bleef weg bij de buitenmuur van de Toren, waar de indringers waarschijnlijk zouden zijn. Had ze de vijanden afgeschud die haar achterna zaten? Waar was ze? De tweeëntwintigste verdieping? Ze was de tel kwijtgeraakt van het aantal trappen waar ze overheen was gevlucht.

Ze verstijfde; rechts van haar voelde ze iemand geleiden. Dat kon wijzen op indringers, maar ook op zusters. Ze aarzelde, maar toen knarste ze met haar tanden. Zij was de Kapitein-generaal van de Groene Ajah! Ze kon niet zomaar vluchten en zich verstoppen.

Er was fakkellicht te zien in de betreffende gang, dat vergezeld ging van de onheilspellende schaduwen van mannen met vreemde pantsers. Een groep indringers stormde de hoek om, en ze hadden twee vrouwen bij zich, die onderling waren verbonden door een leiband. Adelorna gilde in weerwil van zichzelf, en ze rende weg zo snel haar benen haar konden dragen. Ze voelde een schild tegen haar aan drukken, maar ze hield saidar te stevig vast, en het kreeg geen houvast voor ze de hoek om kon komen. Ze vluchtte hijgend en verdoofd verder.

Ze rende een volgende hoek om en wankelde bijna door een scheur in de muur van de Toren naar buiten. Molenwiekend stond ze op de rand en keek uit op een hemel vol verschrikkelijke monsters en vurige strepen. Ze ging struikelend en met een kreet achteruit, zich omdraaiend van het gat. Er lag puin rechts van haar. Ze klauterde over de stenen heen. Daar ging de gang verder! Ze moest... Een schild drong zich tussen haar en de Bron, en deze keer kreeg het houvast. Ze hijgde, struikelde en viel op de grond. Ze zou zich niet laten vangen! Ze mocht zich niet laten vangen! Nee! Ze probeerde verder te kruipen, maar een vloed van Lucht verstrakte zich om haar enkel en sleurde haar achteruit over de kapotte vloertegels. Nee! Ze werd recht naar de groep soldaten gesleept, nu vergezeld door twee paren vrouwen met onderlinge leibanden. Bij elk paar droeg de ene vrouw een grijs gewaad en de andere een rood-met-blauw gewaad met een bliksemschicht erop. Een andere vrouw naderde, gekleed in het rood en blauw. Ze hield iets zilverachtigs in haar handen. Adelorna gilde en duwde tegen het schild. De derde vrouw knielde rustig neer en klikte een zilveren halsband om Adelorna’s nek. Dit was niet waar. Het kon niet waar zijn.

‘Ah, mooi zo,’ zei de derde vrouw lijzig en traag. ‘Ik ben Gregana, en jij bent nu Sivi. Sivi zal een goede damane zijn. Ik zie het. Ik heb hier lang op gewacht, Sivi.’

‘Nee,’ fluisterde Adelorna. ‘Ja.’ Gregana glimlachte breed.

Toen, hoe onthutsend ook, klapte de halsband ineens van Adelorna’s nek en viel op de grond. Gregana keek even stomverbaasd, en toen werd ze verteerd in een uitbarsting van vuur. Adelorna’s ogen werden groot en ze kromp ineen voor de plotselinge hitte. Een lijk in een verkoold rood-met-blauw gewaad viel op de grond voor haar, walmend en stinkend naar verbrand vlees. Toen pas werd Adelorna zich bewust van een extreem krachtige bron van geleiden, die van achter haar kwam.

De indringers schreeuwden en de vrouwen in het grijs weefden schilden. Dat bleek de verkeerde keus, want bij beide vrouwen gingen de leibanden los doordat kronkelende lijnen van Lucht ze met soepele snelheid losmaakten. Een hartslag later verdween een van de vrouwen in het rood en blauw in een bliksemflits, terwijl de ander werd aangevallen door slangachtige tongen van vuur. Ze gilde terwijl ze stierf, en een soldaat schreeuwde iets. Dat moest het bevel zijn geweest terug te trekken, want de soldaten vluchtten en lieten de twee doodsbange vrouwen die door tongen van Lucht waren bevrijd achter.