Выбрать главу

Adelorna draaide zich weifelend om. Een vrouw in het wit stond boven op het puin een stukje verderop, met een reusachtige stralenkrans van kracht om zich heen, haar arm uitgestoken naar de vluchtende soldaten, en fonkelende ogen. De vrouw stond daar als de wraak in eigen persoon, met de kracht van saidar als een storm om haar heen. De lucht zelf leek te gloeien, en haar bruine haar wapperde door de wind uit de opening in de muur naast haar. Egwene Alveren.

‘Snel,’ zei Egwene. Een groep Novices krabbelde over het puin en kwam naar Adelorna toe om haar overeind te helpen. Ze ging stomverbaasd staan.

Ze was vrij! Enkele andere Novices grepen snel de twee vrouwen in het grijs vast, die merkwaardig genoeg gewoon op hun knieën in de gang bleven zitten. Ze konden geleiden; dat voelde Adelorna. Waarom deden ze niets terug? In plaats daarvan leek het wel alsof ze huilden.

‘Zet ze bij de anderen,’ zei Egwene, die over het puin beende en door het gat in de muur naar buiten keek. ‘Ik wil...’ Egwene verstarde en hief haar handen.

Plotseling sprongen er nog meer wevingen rondom Egwene op. Licht! Was dat Vora’s sa’angreaal die ze in haar hand had? De witte staf? Hoe was Egwene daar aangekomen? Bliksemschichten vlogen van Egwenes open hand, flitsten door de opening in de muur, en iets buiten krijste en viel omlaag. Adelorna stapte naar Egwene toe, omhelsde de Bron en voelde zich een dwaas omdat ze zich had laten vangen. Egwene sloeg opnieuw toe, en nog zo’n vliegend monster viel. ‘Wat als ze gevangenen meevoeren?’ vroeg Adelorna, toekijkend hoe een van de beesten te midden van Egwenes vlammen omlaag viel. ‘Dan zijn die gevangenen dood beter af,’ zei Egwene, die zich naar haar omdraaide. ‘Vertrouw me. Ik weet waar ik het over heb.’ Ze wendde zich naar de anderen. ‘Achteruit van het gat, allemaal. Die schichten hebben misschien aandacht getrokken. Shanal en Clara, houd van veilige afstand het gat in het oog. Ren naar ons toe als hier to’raken landen. Val ze niet aan.’

Twee meisjes knikten en gingen bij het puin staan. De andere Novices haastten zich weg en troonden de twee vreemde indringsters mee. Egwene beende door de gang achter hen aan, als een generaal naar het front. En misschien was ze dat ook wel. Adelorna sloot zich snel bij haar aan. ‘Nou,’ zei ze, ‘dat heb je netjes georganiseerd, Egwene, hoewel het maar goed is dat er nu een Aes...’ Adelorna verstarde. Die ogen waren zo rustig, zo beheerst. ‘Ik heb de leiding totdat deze dreiging achter de rug is. Je noemt me Moeder. Geef me later maar straf als het moet, maar voorlopig moet mijn gezag onbetwist zijn. Is dat duidelijk?’

‘Ja, Moeder,’ hoorde Adelorna zichzelf tot haar onthutsing zeggen. ‘Mooi. Waar zijn je zwaardhanden?’

‘Een van hen is gewond,’ zei Adelorna. ‘De ander is veilig bij hem. De derde is dood.’

‘Licht, vrouw, en je staat nog overeind?’ Adelorna rechtte haar rug. ‘Wat kan ik anders?’ Egwene knikte. Waarom zwol Adelorna op van trots bij haar eerbiedige blik?

‘Nou, ik ben blij dat je er bent,’ zei Egwene, die doorliep. ‘We hebben pas zes andere Aes Sedai gered, geen van hen Groen, en we hebben moeite om de Seanchanen vast te houden op het oostelijke trappenhuis. Ik zal een van de Novices je laten voordoen hoe je de armbanden kunt losmaken, maar neem geen risico’s. In het algemeen is het gemakkelijker – en veel veiliger – om de damane te doden. Hoe bekend ben je met de opslagruimtes van angreaal in de Toren?’

‘Heel bekend,’ antwoordde Adelorna.

‘Uitstekend,’ zei Egwene, die afwezig een ingewikkelder weving maakte dan Adelorna ooit eerder had gezien. Een streep licht doorboorde de lucht en draaide toen om zijn as, waardoor een zwart gat ontstond. ‘Lucain, ga de anderen vertellen dat ze moeten standhouden. Ik kom snel terug met nog meer angreaal.’ Een bruinharige Novice neigde het hoofd en rende weg. Adelorna staarde nog altijd naar dat gat. ‘Reizen,’ zei ze mat. ‘Je hebt het echt herontdekt. Ik dacht dat het allemaal maar geruchten waren.’ Egwene keek haar aan. ‘Ik zou je dit nooit hebben laten zien, alleen heb ik net gehoord dat Elaida kennis van deze weving heeft verspreid. Kennis van het Reizen is verspreid. Dat betekent dat de Seanchanen het waarschijnlijk nu ook hebben, aangenomen dat ze vrouwen hebben gevangen die door Elaida zijn onderwezen.’

‘Moedermelk in een beker!’

‘Inderdaad,’ zei Egwene met ogen als van ijs. ‘We moeten ze tegenhouden en elke to’raken die we zien vernietigen, of er nu gevangenen op zitten of niet. We moeten alles proberen om te voorkomen dat ze naar Ebo Dar terugkeren met iemand die kan Reizen.’ Adelorna knikte.

‘Kom,’ zei Egwene. ‘Ik moet weten welke voorwerpen in deze opslag angreaal zijn.’ Ze stapte door het gat. Adelorna bleef verdoofd staan, nog altijd denkend aan wat ze had gehoord. ‘Je had kunnen vluchten,’ zei ze. ‘Je had kunnen vluchten wanneer je maar wilde.’

Egwene draaide zich naar haar om en keek door de Poort. ‘Vluchten?’ vroeg ze. ‘Als ik was vertrokken, dan zou ik niet voor jullie zijn gevlucht, Adelorna, dan zou ik jullie in de steek hebben gelaten. Ik ben de Amyrlin Zetel. Mijn plek is hier. Je hebt ongetwijfeld gehoord dat ik over deze aanval had Gedroomd.’ Adelorna verkilde. Dat had ze inderdaad. ‘Kom mee,’ herhaalde Egwene. ‘We moeten opschieten. Dit is alleen maar een strooptocht; ze willen zo veel mogelijk geleiders grijpen en daarmee wegvliegen. Ik ben vastbesloten te zorgen dat ze meer damane kwijtraken dan Aes Sedai winnen.’

41

Een bron van Kracht

‘Bind me een zakdoek om en noem me Aiel,’ zei een van Brins soldaten, die naast de generaal voor in hun smalle boot knielde. ‘Hij is er echt.’ Gawein zat ineengedoken in de boeg van zijn eigen boot, terwijl het donkere water rimpelde en klotste tegen de wanden van het vaartuig. Ze hadden dertien boten nodig gehad om hen allemaal te vervoeren, en ze waren geruisloos en gemakkelijk de rivier op gegaan; althans, nadat Siuan Sanche de boten had bekeken en had vastgesteld dat ze rivierwaardig waren. Ze waren maar net door haar keuring gekomen.

Elk vaartuig droeg een enkele afgeschermde lantaarn. Gawein kon de andere boten op het diepzwarte water amper onderscheiden, en de soldaten roeiden bijna volledig geruisloos totdat ze langs de stenen oever aan de zuidwestkant van Tar Valon stopten. De lichtflitsen aan de hemel leidden af, en Gawein bleef maar opkijken naar de slangachtige beesten die kortstondig werden verlicht door kille witte bliksems of gloeiend scharlakenrood vuur.

De Witte Toren zelf leek in brand te staan. Hij was een onheilspellende omtrek tegen de hemel, wit en rood met vlammen eromheen. Rook kolkte op naar de middernachtelijke wolken erboven, vuren woedden achter veel vensters van de Toren, en een gloed onderaan wees erop dat bijgebouwen en bomen ook in brand stonden. De soldaten trokken de roeiriemen naar binnen toen Gaweins boot soepel naast die van Brin gleed, onder de rand van oude stenen door waar de rotsen over de rivier hingen. Dat versperde Gaweins uitzicht op de woeste strijd, hoewel hij nog altijd gerommel en geplof hoorde, en af en toe een lading kapotte stenen die op de keien belandde met het geluid van verre regen.

Gawein tilde de lantaarn op en liet een streepje licht langs het luikje schijnen. Bij dat licht kon hij zien wat Brins soldaat had opgemerkt.

Het eiland van Tar Valon werd omzoomd door versterkingen van de Ogier, die deel uitmaakten van het oorspronkelijke ontwerp van de stad; de stenen zorgden ervoor dat het eiland niet erodeerde. Net als het meeste werk van Ogier waren de versterkingen prachtig. Hier liep het steen sierlijk in een boog vanaf het eiland, vijf of zes voet boven het water, en vormde een richel die leek op de witte schuimkop van een donderende golf. In het zachte licht van Gaweins lantaarn waren de onderzijden van die stenen zo levensecht, zo fijn bewerkt, dat moeilijk te zien was waar het steen eindigde en de rivier begon.