Выбрать главу

Een van de stenen richels verborg een spleet, bijna onmogelijk te zien, zelfs van zo dichtbij. Brins soldaten stuurden zijn boot die smalle kloof in, die aan beide zijden en de bovenkant was omringd door steen. Siuans boot ging daarna, en Gawein stuurde zijn roeiers achter haar aan. De kloof veranderde in een heel smalle tunnel en Gawein opende zijn lantaarn verder, net zoals Brin en Siuan verderop hadden gedaan. De met korstmos begroeide stenen langs de zijkant droegen donkere strepen van verschillende waterhoogtes. Jaren geleden zou deze gang onder water hebben gestaan. ‘Hij is waarschijnlijk gemaakt voor arbeiders,’ zei Brin verderop, en zijn stem weerkaatste door de vochtige tunnel. Zelfs de bewegingen van de roeiriemen in het water werden versterkt, net als het gedrup en geklots van de rivier in de verte. ‘Om naar buiten te komen en het steenwerk te onderhouden.’

‘Het kan me niet schelen waarom hij is gebouwd,’ zei Siuan. ‘Ik ben alleen maar blij dat hij er is. En ontsteld dat ik er niet eerder van op de hoogte was. Een van de sterke punten van Tar Valon is altijd geweest dat de bruggen het er veilig maken. Je kunt altijd zien wie er binnenkomt en vertrekt.’

Brin snoof zachtjes, en het geluid weerkaatste in de tunnel. ‘Je kunt nooit alles beheersen in zo’n grote stad, Siuan. Die bruggen geven je eigenlijk een vals gevoel van veiligheid. Ja natuurlijk, voor een vijandelijk leger is de stad ondoordringbaar; maar een plek zoals deze, hoe streng bewaakt ook, heeft altijd wel tien gaten die groot genoeg zijn om vlooien door te laten.’

Siuan zweeg. Gawein kalmeerde zichzelf door rustig te ademen. Hi| deed in ieder geval eindelijk iets om Egwene te helpen. Het had veel langer geduurd dan hem lief was. Het Licht geve dat hi| nog op tijd kwam!

De tunnel beefde door een verre ontploffing. Gawein keek achterom naar de andere tien boten vol ongeruste soldaten. Ze gingen een oorlogsgebied binnen waar beide partijen sterker waren dan zij, beide partijen weinig reden hadden om hen te mogen, en beide partijen de Ene Kracht hanteerden. Je moest een bijzonder soort man zijn om zoiets het hoofd te bieden.

‘Hier,’ zei Brin, die stond afgetekend tegen het licht. Hij stak zijn hand op en liet de rij boten stilhouden. De tunnel was naar rechts open, waar een richel van steen – een aanlegplaats met een trap wachtte. De watertunnel zelf ging nog verder. Brin stond op, bukte en stapte op de richel om de boot vast te ma ken. De soldaten in zijn boot volgden, elk met een bruin pakketje in hun handen. Wat waren dat? Gawein had ze die pakketjes niet in de boten zien laden. Toen de laatste soldaat in die boot uitstapte, duwde hij het vaartuig naar voren en gaf het sleeptouw ervan aan een soldaat in Siuans boot. Terwijl de rij verderging, bonden ze elke boot aan zijn voorganger vast. De laatste man zou zijn boot vastmaken aan de aanlegpeiler, en die zou alles op zijn plek houden. Toen het zijn beurt was, stapte Gawein op de stenen richel en draafde de trap op, die uitkwam in een smalle steeg. Deze ingang was waarschijnlijk allang vergeten, door iedereen behalve de paar bedelaars die hier onderdak zochten. Enkele soldaten waren al bezig een kleine groep van hen achter in de steeg vast te binden. Gawein trok een grimas, maar hij hield zijn mond.

Vaak verkochten bedelaars geheimen aan iedereen die ze horen wilde, en nieuws over honderd soldaten die de stad in slopen zou veel geld waard zijn bij de Torenwacht.

Brin stond met Siuan bij de ingang van de steeg uit te kijken over de straat erachter. Gawein ging bij hen staan, met zijn hand op zijn zwaard. De straten waren verlaten. De mensen verstopten zich ongetwijfeld in hun huizen, biddend dat de aanval snel voorbij zou zijn. Alle soldaten verzamelden zich in de steeg. Brin droeg zachtjes een groep van tien op om hier te blijven en de boten te bewaken. Toen opende de rest de zacht uitziende bruine pakketjes die Gawein eerder had opgemerkt en haalden ze er opgevouwen witte tabberds uit. Ze trokken die over hun hoofd en bonden ze om hun middel vast.

Elk ervan was voorzien van de Vlam van Tar Valon. Gawein floot zachtjes, terwijl Siuan haar handen in haar zij zette en verontwaardigd vroeg: ‘Hoe kom je daaraan?’

‘Ik heb ze laten maken door de vrouwen in het buitenkamp,’ antwoordde Brin. ‘Het is altijd handig om een paar uniformen van de vijand te hebben.’

‘Het hoort niet,’ zei Siuan, die haar armen over elkaar sloeg. ‘Dienen in de Torenwacht is een heilige plicht. Ze...’

‘Ze zijn onze vijanden, Siuan,’ wees Brin haar streng terecht. ‘Voorlopig, althans. Je bent geen Amyrlin meer.’

Ze keek hem aan, maar zei niets. Brin keek naar de soldaten en knikte goedkeurend. ‘Van dichtbij zal dit niemand bedotten, maar van een afstandje voldoet het wel. De straten op, in rijen. Snel naar de Toren, alsof je komt aanrennen om te helpen bij de strijd. Siuan, een lichtbol of twee zou helpen bij de vermomming. Als de mensen een Aes Sedai bij ons zien, zullen ze eerder geloven wat wij willen dat ze geloven.’

Ze snoof, maar deed wat haar werd gevraagd en maakte twee lichtbollen, die ze vervolgens in de lucht bij haar hoofd liet zweven. Brin gaf het bevel en de hele groep ging de steeg uit en stelde zich op in rijen. Gawein, Siuan en Brin gingen vooraan staan – Gawein en de generaal vlak voor Siuan, alsof ze zwaardhanden waren – en ze draafden de straat door.

Al met al was de illusie erg goed. Op het eerste gezicht zou Gawein zelf ook in de vermomming zijn getrapt. Wat was er natuurlijker dan een groep Torenwachters die naar de plek van de aanval snelde, geleid door een Aes Sedai en haar zwaardhanden? Het was beslist beter dan te proberen honderd man ongezien door de stegen van de stad te laten sluipen.

Toen ze het terrein van de Toren naderden, betraden ze het tafereel van een nachtmerrie. De kolkende rook weerkaatste rood vuurlicht en hulde de Toren in een onheilspellend, scharlakenrood waas. Er zaten gaten en scheuren in de muren van het ooit zo indrukwekkende gebouw; binnen enkele ervan raasden vuren. Raken vulden de hemel, suizend en draaiend om de Toren als meeuwen om een dode walvis op de golven. Geschreeuw en gegil klonken overal en de dichte, zure rook kriebelde in Gaweins keel.

Brins soldaten minderden vaart. Er leken twee punten te zijn waar gevochten werd. Bij de voet van de Toren, met de twee uitstekende vleugels, waren lichtflitsen te zien. Het terrein lag vol doden en gewonden. En erboven, nabij het midden van de Toren, spogen er uit enkele scheuren vuurbollen en bliksemschichten naar de indringers terug. De rest van de Toren leek stil en doods, hoewel er ongetwijfeld gevechten gaande waren in de gangen.

De groep kwam tot stilstand voor de ijzeren poorten rondom het terrein van de Toren. De poorten stonden open en werden niet bewaakt. Dat was onheilspellend. ‘En nu?’ fluisterde Gawein.

‘Nu zoeken we Egwene,’ antwoordde Siuan. ‘We beginnen onder aan, en dan gaan we naar de kelder. Ze zat daar eerder vandaag nog ergens opgesloten, en het is waarschijnlijk de eerste plek waar we moeten zoeken.’

Een wolk van steensplinters viel van de zoldering en regende op de tafel toen de Witte Toren opnieuw beefde door een ontploffing. Sarrin vloekte binnensmonds, veegde het gruis weg en rolde een breed vel perkament uit, waarna ze wat gebroken tegels op de hoeken legde om ze te verzwaren.

Rondom haar was het een chaos in de zaal. Ze waren op de benedenverdieping in de voorste vergaderkamer, een grote vierkante ruimte op de plek waar de oostelijke vleugel aansloot op de eigenlijke Toren. Leden van de Torenwacht sleepten tafels opzij om ruimte te maken voor de groepen die langsliepen. Aes Sedai keken behoedzaam uit de ramen, turend naar de hemel. Zwaardhanden beenden rond als gekooide dieren. Wat moesten ze doen tegen vliegende beesten? Hun beste plek was hier, om het operationele centrum te bewaken. Voor zover je het zo kon noemen. Saerin was net aangekomen.

Een zuster in het groen liep naar haar toe. Moradri was een lange Mayeense met een donkere huid, en ze werd gevolgd door twee knappe zwaardhanden, allebei ook Mayeners. Volgens de geruchten waren het haar broers, naar de Witte Toren gekomen om hun zus te beschermen, hoewel Moradri zich daar niet over uitliet. ‘Hoeveel?’ vroeg Saerin ongeduldig.