‘Op de benedenverdieping zijn minstens zevenenveertig zusters van verschillende Ajahs,’ antwoordde Moradri. ‘Dat is de beste telling die ik heb kunnen doen, aangezien ze vechten in kleine groepen. Ik heb ze verteld dat we hier een bevelscentrum inrichten. De meesten schenen dat een goed plan te vinden, hoewel velen te moe, te geschokt of te verdoofd waren om meer te doen dan te knikken.’
‘Teken hun plaatsen aan op de kaart hier,’ zei Saerin. ‘Heb je Elaida gevonden?’
Moradri schudde haar hoofd.
‘Vervloekt,’ mompelde Saerin terwijl de Toren weer beefde. ‘En Groene Gezetenen?’
‘Die heb ik niet gezien,’ zei Moradri, achteromkijkend en overduidelijk popelend om zich weer in de gevechten te storten. ‘Jammer,’ zei Saerin. ‘Ze noemen zichzelf immers graag de Strijdende Ajah. Nou, dan moet ik de gevechten maar organiseren.’ Moradri haalde haar schouders op. ‘Het zal wel.’ Ze keek weer achterom.
Saerin keek de Groene zuster aan en tikte op de kaart. ‘Geef de locaties aan, Moradri. Je mag straks weer vechten, maar je kennis is nu belangrijker.’
De Groene zuster zuchtte, maar ze maakte snel aantekeningen op de kaart. Terwijl ze werkte, zag Saerin tot haar genoegen dat kapitein Chubain binnenkwam.
De man zag er jong uit, ondanks zijn meer dan veertig winters, en er zat geen spoortje grijs in zijn zwarte haar. Sommige mannen kleineerden zijn vaardigheden vanwege zijn knappe gezicht; Saerin had gehoord over de vernedering die die mannen in ruil voor hun beledigingen vervolgens hadden ondergaan door Chubains zwaard. ‘Ah, fijn,’ zei ze. ‘Eindelijk gaat er iets goed. Kapitein, hierheen, als u wilt.’
Hij hinkte naar haar toe, waarbij hij zijn linkerbeen ontzag. Zijn witte tabberd, die over zijn maliën hing, was geschroeid, en zijn gezicht was besmeurd met roet. ‘Saerin Sedai,’ zei hij met een buiging. ‘U bent gewond.’
‘Niets belangrijks, Aes Sedai, in de glorie van een gevecht zoals dit.’
‘Zorg toch dat u Geheeld wordt,’ beval ze. ‘Het zou belachelijk zijn als de kapitein van de wacht zijn leven op het spel zet vanwege een “onbelangrijke” wond. Als die u maar even aan het wankelen maakt, kunnen we u verliezen.’
De man kwam dichterbij en sprak met gedempte stem. ‘Saerin Sedai, de Torenwacht is zo goed als nutteloos in dit gevecht. Nu de Seanchanen die... monsterlijke vrouwen inzetten, kunnen we amper bij hen komen voordat we aan stukken worden gescheurd of tot as worden verbrand.’
‘Dan moet u een andere tactiek kiezen, kapitein,’ zei Saerin ferm. Licht, wat een puinhoop! ‘Zeg de mannen dat ze overschakelen op bogen. Kom niet in de buurt van de vijandelijke geleiders. Schiet van een afstand. Een enkele pijl kan de slag naar onze kant doen omslaan; wij zijn veruit in de meerderheid.’
‘Ja, Aes Sedai.’
‘Zoals een Witte zou zeggen, het is eenvoudige logica,’ zei ze. ‘Kapitein, onze belangrijkste taak is het inrichten van een operationeel centrum. Aes Sedai en soldaten rennen afzonderlijk van elkaar rond, als ratten die worden bestookt door wolven. We moeten de handen ineenslaan.’
Wat ze niet zei, was hoezeer ze zich schaamde. De Aes Sedai hadden eeuwenlang koningen begeleid en oorlogen beïnvloed, maar nu werd hun toevluchtsoord aangevallen en bleken ze deerniswekkend slecht in staat het te verdedigen. Egwene had gelijk, dacht ze. Niet alleen met haar voorspelling van deze aanval, maar ook met haar berisping over onze verdeeldheid. Saerin had geen verslagen van Moradri of verkenners nodig om te weten dat de Ajahs allemaal afzonderlijk in deze strijd verwikkeld waren.
‘Kapitein,’ zei ze. ‘Moradri Sedai tekent de afzonderlijke groepen vechters aan op de kaart. Vraag haar welke Ajah door elke groep wordt vertegenwoordigd; ze heeft een uitstekend geheugen en zal u veel bijzonderheden kunnen geven. Stuur in mijn naam renners naar elke groep met Gele of Bruine zusters. Zeg dat ze zich hier melden, in deze kamer. Stuur dan renners naar de andere groepen en zeg dat we een Bruine en een Gele zuster naar hen toe sturen voor als er Heling nodig is. Er zal ook hier een groep zusters zijn om Heling te bieden. Iedere gewonde moet zich meteen hier melden.’ Hij salueerde.
‘O,’ voegde ze eraan toe, ‘en stuur iemand naar buiten om de ergste gaten in de muren boven ons te bekijken. We moeten weten waar de invasie het hevigst is.’
‘Aes Sedai...’ zei hij. ‘Het is gevaarlijk buiten. Die vliegende beesten schieten op iedereen die ze zien bewegen.’
‘Stuur dan mannen die zich goed kunnen verbergen,’ grauwde ze.
‘Ja, Aes Sedai. We...’
‘Dit is een ramp!’ riep een boze stem.
Saerin draaide zich om en zag vier Rode zusters binnenkomen. Notasha droeg een wit gewaad met bloedvlekken; het was waarschijnlijk niet haar eigen bloed, of anders was ze al Geheeld. Katerines lange zwarte haar zat in de war en was bedekt met steengruis. De andere twee vrouwen droegen gescheurde gewaden en hadden as op hun gezicht.
‘Hoe durven ze hier aan te vallen!’ vervolgde Katerine terwijl ze door de kamer liep.
Soldaten doken uit de weg en enkele minder invloedrijke zusters die zich op Saerins bevel hadden verzameld, vonden plotseling dingen te doen in hoeken van de kamer. In de verte klonk gedonder, als het geluid van een vuurwerkersvoorstelling.
‘Ze durven het omdat ze de middelen en de wens hebben, kennelijk,’ antwoordde Saerin, die haar ergernis verdrong en kalm bleef. Met moeite. ‘Tot nu toe is hun aanval opmerkelijk succesvol.’
‘Nou, ik neem hier het bevel over,’ grauwde Katerine. ‘We moeten de Toren doorzoeken en ze stuk voor stuk uitschakelen!’
‘Je neemt het bevel niet over,’ zei Saerin ferm. Onuitstaanbaar mens! Rustig. Rustig blijven. ‘En we gaan ook niet in de aanval.’
‘Wil jij me dan tegenhouden?’ grauwde Katerine, terwijl de gloed van saidar zich om haar heen vormde. ‘Een Bruine?’
Saerin trok haar wenkbrauw op. ‘Sinds wanneer staat de Meesteres der Novices hoger dan een Gezetene in de Zaal, Katerine?’
‘Ik...’
‘Egwene Alveren heeft dit voorspeld,’ zei Saerin met een grimas. ‘We kunnen er daarom van uitgaan dat de andere dingen die ze ons over de vijand heeft verteld ook waar zijn. De Seanchanen grijpen vrouwen die kunnen geleiden en gebruiken ze als wapens. Ze hebben geen grondtroepen bij zich; het zou hoe dan ook bijna onmogelijk zijn om ze zo ver in vijandelijk terrein te laten doordringen. Dat betekent dat dit een strooptocht is, met de bedoeling zo veel mogelijk zusters te grijpen.
De strijd houdt al lang aan voor een strooptocht, misschien omdat we zo weinig van onze verdediging terechtbrengen dat ze denken dat ze de tijd kunnen nemen. Hoe dan ook, we moeten een verenigd front vormen en standhouden. Zodra de slag hen zwaarder gaat vallen, zullen ze zich terugtrekken. We hebben geen enkele kans om “de Toren te doorzoeken” en hen te verdrijven.’
Katerine weifelde terwijl ze daarover nadacht. Buiten klonk een volgende donderklap.
‘Waar komt die herrie toch steeds vandaan?’ vroeg Saerin geërgerd. ‘Hebben ze nog niet genoeg gaten gemaakt?’
‘Dat was niet gericht tegen de Toren, Saerin Sedai!’ riep een van de soldaten bij de deur naar de tuin.
Hij heeft gelijk, besefte Saerin. De Toren beefde niet. En de vorige keer ook niet. ‘Waar schieten ze op? Mensen beneden?’
‘Nee, Aes Sedai!’ zei de wachter. ‘Ik geloof dat het een schicht was die vanuit de Toren omlaag werd gegooid, van een van de bovenverdiepingen en gericht tegen de vliegende schepsels.’
‘Nou, dan vecht er tenminste nog iemand anders terug,’ zei Saerin. ‘Waar kwam het vandaan?’
‘Dat heb ik niet gezien,’ antwoordde de soldaat, nog steeds kijkend naar de hemel. ‘Licht, daar is het weer! En nog een keer!’ Rood en geel weerkaatsten tegen de rook boven hen en baadden de tuin in licht dat nauwelijks door de deur en de vensters naar binnen drong. Raken krijsten van pijn.
‘Saerin Sedai!’ riep kapitein Chubain, die zich afwendde van een groep gewonde soldaten. Saerin had hen niet zien binnenkomen; ze was te zeer in beslag genomen door Katerine. ‘Deze mannen komen van de bovenverdiepingen. Het lijkt erop dat daar een tweede verdedingsring is, en die houdt erg goed. De Seanchanen breken hun aanval beneden af om zich daarop te richten.’