Выбрать главу

‘Waar?’ vroeg Saerin gretig. ‘In het bijzonder?’

‘De tweeëntwintigste, Aes Sedai. Noordoostelijk kwartier.’

‘Wat?’ vroeg Katerine. ‘Het gedeelte van de Bruine Ajah?’ Nee. Dat was wat daar vroeger zat. Nu, dankzij het omruilen van de Torengangen, was dat gedeelte van de Toren... ‘De Novicekwartieren?’ vroeg Saerin. Dat leek nog belachelijker. ‘Hoe kan dat...’ Haar stem stierf weg en haar ogen werden een klein beetje groter. ‘Egwene.’

Elke onbekende Seanchaan die Egwene neersloeg, was in haar gedachten Renna. Egwene stond bij het gat in de zijmuur van de Witte Toren terwijl de wind aan haar witte gewaad en haar haren rukte, jankend als om haar woede te onderstrepen. Haar woede was niet onbeheerst. Hij was kil en gedestilleerd. De Toren stond in brand. Ze had dit voorspeld, ze had het Gedroomd, maar de werkelijkheid was nog veel erger dan ze had gevreesd. Als Elaida zich op deze gebeurtenis had voorbereid, zou de schade veel geringer zijn geweest. Maar het had geen zin om te verlangen naar wat niet was.

In plaats daarvan richtte ze haar woede – de woede van de rechtvaardigheid, de toorn van de Amyrlin – en schoot de ene na de andere to’raken uit de lucht. De beesten waren veel minder wendbaar dan hun kleinere neven. Ze moest er inmiddels al tientallen hebben geveld, en haar handelen had de aandacht van de lieden buiten getrokken. De aanval beneden werd afgebroken en alle inspanningen werden op Egwene gericht.

De Novices vochten tegen Seanchaanse stoottroepen op de trappen en dwongen hen achteruit.

To’raken vlogen door de lucht, suizend rond de Toren in een poging Egwene uit te schakelen met schichten van vuur. Kleinere raken wentelden rond terwijl kruisboogschutters op hun rug hun schichten naar haar afvuurden.

Maar ze was een bron van Kracht, geput uit de taps toelopende staf in haar handen, geleid door Novices en Aanvaarden die zich in de kamer achter haar verstopten en aan haar waren gebonden in een cirkel. Egwene was een deel van de branden die in de Toren woedden, die de hemel bloedrood kleurden met vlammen en de lucht beschilderden met rook. Ze leek bijna geen schepsel van vlees en bloed, maar van volmaakte Kracht, die het oordeel liet neerdalen op degenen die het hadden gewaagd oorlog te brengen naar de Toren. Bliksemschichten raasden uit de hemel, de wolken boven hen kolkten. Vuur spoot uit haar handen.

Misschien had ze het breken van de Drie Geloften moeten vrezen. Maar dat deed ze niet. Dit was een gevecht dat aangegaan moest worden, en ze verlustigde zich niet aan het sterven; hoewel haar woede op de sul’dam daar misschien wel bij in de buurt kwam. De soldaten en damane waren ongelukkige nevenslachtoffers. De Witte Toren, het heilige onderkomen van de Aes Sedai, werd aangevallen. Ze waren allemaal in gevaar, een gevaar groter dan de dood. Die zilverachtige halsbanden waren veel erger. Egwene verdedigde zichzelf en elke andere vrouw in de Toren. Ze zou de Seanchanen dwingen zich terug te trekken. Schild na schild kwam aan om haar van de Bron te scheiden, maar het waren net kinderhanden die probeerden de brullende stroom van een waterval tegen te houden. Met zoveel kracht kón ze niet worden tegengehouden, behalve dan door een volledige cirkel, en de Seanchanen gebruikten geen cirkels; de a’dam voorkwam dat. De aanvallers bereidden wevingen voor om naar haar uit te halen, maar elke keer sloeg Egwene als eerste toe, ofwel door de vuurbollen af te ketsen met een vlaag Lucht, of door eenvoudigweg de to’raken neer te halen waarmee de vrouwen haar aanvielen. Enkele beesten waren met gevangenen weggevlogen. Egwene had er zo veel mogelijk geveld, maar er waren ontzettend veel to’raken voor deze strooptocht ingezet. Er zouden er enkele ontkomen. Er zouden zusters worden gevangengenomen.

Ze vormde een vuurbol in elke hand en blies nog zo’n beest uit de lucht toen het te dichtbij kwam. Ja, er zouden er enkele ontkomen. Maar ze zouden er zwaar voor boeten. Dat was ook een doel. Egwene moest ervoor zorgen dat ze de Toren nooit meer aanvielen.

Voor deze strooptocht moesten ze een verschrikkelijke prijs betalen.

‘Brin! Boven je!’

Garet dook opzij en rolde grommend om, en zijn borstplaat groef in zijn zij en buik toen hij de keien raakte. Iets massiefs vloog vlak boven hem langs, gevolgd door een dreunende klap. Brin kwam op zijn knie overeind en zag een brandende raken over de grond tuimelen waar hij net had gestaan, en de ruiter – al dood door de vuurschicht die zijn rijdier had geraakt – als een lappenpop vallen. De dode raken kwam smeulend tot stilstand tegen de Torenmuur. De ruiter bleef liggen waar hij was gevallen, terwijl zijn helm wegstuiterde in de duisternis. Hij was een van zijn laarzen kwijtgeraakt. Brin sleepte zich overeind en trok zijn riemmes; hij had zijn zwaard tijdens het omrollen laten vallen. Hij draaide zich om, op zoek naar gevaar. Hij hoefde niet ver te zoeken. Raken suisden rond – grote en kleine – hoewel de meeste zich richtten op de Toren. De binnentuin van de Toren lag vol brokken steen en lichamen in afschrikwekkende houdingen. Brins mannen vochten tegen een groep Seanchaanse soldaten; de indringers in hun insectachtige pantsers waren even daarvoor de Toren uit gestormd. Vluchtten de Seanchanen ergens voor weg, of waren ze gewoon op zoek naar een gevecht? Het waren er zeker dertig.

Waren de soldaten naar buiten gekomen om te worden opgepikt? Nou, hoe dan ook, ze waren op onverwachte tegenstand gestuit in de vorm van Brins soldaten. Het Licht zij dank dat er geen geleiders bij de groep waren.

Brins mannen waren met twee tegen één in de meerderheid en zouden het niet moeilijk moeten krijgen. Helaas waren er boven hen nog een paar van die grotere raken, die stenen en vuurbollen op het binnenplein lieten vallen. En die Seanchanen vochten goed. Heel goed. Brin riep zijn mannen op om stand te houden en keek speurend om zich heen op zoek naar zijn zwaard.

Gawein – de man die hem eerder had gewaarschuwd – stond vlakbij en was in gevecht met twee Seanchanen tegelijk. Had die jongen geen verstand? Gaweins troep had de overhand. Hij had een zwaardpartner bij zich moeten hebben. Hij...

Gawein schakelde beide Seanchanen met één soepele beweging uit. Was dat Lotus sluit zijn bloem? Brin had die beweging nog nooit zo doeltreffend toegepast gezien tegen twee mannen tegelijk. Gawein veegde zijn wapen af als onderdeel van de traditionele eindzwier, stopte het weg, wipte met zijn voet Brins gevallen zwaard de lucht in en ving het op. Hij nam een verdedigende houding aan en hield het zwaard behoedzaam vast. Brins mannen hielden stand, ondanks de aanvallen van boven. Gawein knikte naar Brin en wenkte hem met het zwaard.

Het gekletter van metaal op metaal galmde over het plein en schaduwen werden over het gehavende gras geworpen, verlicht door het vuur erboven. Brin nam zijn zwaard terug en Gawein haalde gespannen zijn eigen kling tevoorschijn. ‘Kijk, daarboven,’ zei hij, wijzend met zijn zwaard.

Brin tuurde. Er was een heleboel drukte bij een gat in een van de bovenverdiepingen. Hij pakte zijn kijkglas, richtte het op die plek en vertrouwde erop dat Gawein hem zou waarschuwen als er gevaar dreigde.

‘Bij het Licht...’ fluisterde Brin, kijkend naar de opening. Een eenzame gestalte in het wit stond in de scheur in de Torenmuur. Ze was te ver weg om haar gezicht te zien, zelfs met het kijkglas, maar wie ze ook was, ze richtte beslist schade aan bij de Seanchanen. Haar armen waren geheven en er gloeide vuur tussen haar handen, en het stralende licht wierp schaduwen over de buitenste Torenmuur. Schichten vuur schoten in een gestage stroom naar buiten en kegelden raken uit de lucht.

Hij tilde het kijkglas hoger op en tuurde langs de hele Toren, zoekend naar nog meer tekenen van verzet. Er was wat activiteit op het platte, ronde dak. Het was zo hoog dat hij het amper kon zien. Het leken wel palen die werden opgericht, waarna raken omlaag suisden en... wat? Raken die daar aankwamen, zakten even omlaag en vlogen dan verder met iets achter zich aan gesleept. Gevangenen, besefte Brin verkild. Ze brengen gevangen Aes Sedai naar het dak, binden touwen aan hen vast, en dan grijpen de raken die touwen en sleuren de vrouwen de lucht in. Licht! Hij ving een glimp op van een van de gevangenen. Het leek erop dat ze een zak over haar hoofd had.