Het werd stil. Siuan keek geschrokken op van de man die ze aan het Helen was. Brins zwaard stak pal over haar schouder in de hals van een Seanchaanse soldaat in een diepzwart pantser. De man liet geruisloos een kort zwaard vallen, voorzien van gemene weerhaken en bestreken met een kleverige vloeistof. Stuiptrekkend reikte hij naar Brins zwaard, alsof hij het wilde wegduwen, en zijn vingers omklemden nog even Brins arm. Toen schoof de man achterwaarts van Brins kling en belandde op de grond. Hij schokte een laatste keer en fluisterde, ondanks het gerochel in zijn bloedende keel, nog iets verstaanbaars: ‘Marath... damane...’
‘Het Licht vertere me!’ zei Siuan ademloos, en ze drukte een hand tegen haar borst. ‘Wat was dat?’
‘Hij was niet zo gekleed als de anderen,’ zei Brin hoofdschuddend. ‘Zijn pantser is anders. Een soort huurmoordenaar.’
‘Licht,’ zei Siuan. ‘Ik had hem niet eens gezien! Hij leek wel deel uit te maken van de duisternis zelf!’
Huurmoordenaars. Ze zagen er altijd hetzelfde uit, ongeacht hun afkomst. Brin stak zijn zwaard weg. Dit was de eerste keer geweest dat hij Laatste aanval van de zwartlans in de strijd had gebruikt. Het was een eenvoudige zwaardvorm, bedoeld voor slechts één ding: snelheid. Trek het zwaard en steek het met één vloeiende beweging in de hals. Als je miste, was dat meestal je einde. ‘Je hebt mijn leven gered,’ zei Siuan, opkijkend naar Brin. Haar gezicht ging grotendeels in schaduwen gehuld. ‘Bij de middernachtelijke zee,’ zei ze, ‘die verdomde meid had gelijk.’
‘Wie?’ vroeg Brin, terwijl hij behoedzaam de duisternis bleef afspeuren naar nog meer huurmoordenaars. Hij maakte een kort handgebaar en zijn mannen openden schaapachtig hun lantaarns wat verder. De aanval van de huurmoordenaar was zo snel gekomen dat ze amper in beweging waren gekomen. Als Brin niet de snelheid van de zwaardhandbinding had gehad...
‘Min,’ zei Siuan, die moe klonk. De Helingen schenen haar veel kracht te hebben gekost. ‘Ze zei dat ik bij je in de buurt moest blijven.’ Ze zweeg even. ‘Als jij vanavond niet mee was gegaan, zou ik het niet hebben overleefd.’
‘Nou,’ zei Brin, ‘ik ben je zwaardhand. Ik vermoed dat het niet de laatste keer is dat ik je red.’ Waarom was het ineens zo warm? ‘Ja,’ zei Siuan, die opstond. ‘Maar dit is anders. Min zei dat ik zou sterven, en... Nee, wacht. Dat is niet helemaal wat Min zei. Ze zei dat als ik niet dicht bij jou in de buurt zou blijven, we allebei zouden sterven.’
‘Waar heb je...’ zei Brin, die zich naar haar omdraaide. ‘Stil!’ zei Siuan, die zijn hoofd tussen haar handen nam. Hij kreeg een vreemd, tintelend gevoel. Gebruikte ze de Kracht op hem? Wat gebeurde er? Hij herkende die schok, als ijs in zijn aderen! Ze Heelde hem! Maar waarom? Hij was niet gewond. Siuan haalde haar handen van zijn gezicht en wankelde lichtjes, met een plotselinge blik van uitputting. Hij greep haar vast om haar te ondersteunen, maar ze schudde haar hoofd en rechtte haar rug. ‘Hier,’ zei ze, en ze greep zijn zwaardarm en draaide die om hem zijn pols te laten zien. Daar, in zijn huid gedrukt, zat een klein zwart speldje. Ze trok het eruit. Brin voelde een kilte die niets te maken had met de Heling.
‘Gif?’ vroeg hij, kijkend naar de dode man. ‘Toen hij mijn arm pakte, was dat niet alleen maar een doodsstuip.’
‘Hij had er waarschijnlijk iets verdovends op zitten,’ mompelde Siuan boos, terwijl hij haar hielp te gaan zitten. Ze gooide de speld weg, en die vloog ineens in brand, waarbij het gif verdampte door de hitte van het geleiden.
Brin streek met zijn hand door zijn haar. Zijn voorhoofd was klam. ‘Heb je... het Geheeld?’
Siuan knikte. ‘Het was verrassend eenvoudig; er zat maar een klein beetje in je bloed. Maar het zou toch genoeg zijn geweest om je te doden. Je zult Min moeten bedanken als je haar weer ziet, Brin. Ze heeft ons allebei het leven gered.’
Maar ik zou niet zijn vergiftigd als ik niet mee was gekomen!’
‘Je moet niet proberen een visioen of Voorspelling zoals deze te beredeneren,’ zei Siuan grimassend. ‘Jij leeft nog. Ik leef nog. Ik stel voor dat we het daarop houden. Voel je je goed genoeg om door te gaan?’
‘Maakt het uit?’ zei Brin. ‘Ik laat je heus niet zonder mij verdergaan.’
‘Kom dan maar,’ zei Siuan, die diep ademhaalde en opstond. Ze was nog lang niet uitgerust, maar hij sprak haar niet tegen. ‘Die drie soldaten van je halen de ochtend wel. Ik heb voor hen gedaan wat ik kan.’
Egwene zat uitgeput op een stapel puin, starend door het gat in de muur naar de branden die beneden woedden. Er liepen gestalten rond, en een voor een gingen de vuren uit. Degene die de verdediging aanvoerde was zo verstandig te beseffen dat brand even gevaarlijk kon zijn als de Seanchanen. Enkele zusters die Lucht of Water weefden, konden korte metten maken met de vlammen en de Toren behouden. Wat ervan over was.
Egwene sloot haar ogen en leunde achterover, rustend tegen de stukken van een muur terwijl de frisse bries over haar heen waaide. De Seanchanen waren weg, de laatste to’raken verdween in de nacht. Op dat ogenblik, toen ze hem zag vluchten, besefte Egwene hoe ze zichzelf onder druk had gezet, en ook de arme Novices via wie ze Kracht had geput. Ze had hen weggestuurd met het bevel om meteen te gaan slapen. De andere vrouwen die ze had verzameld, verzorgden de gewonden of bestreden de branden op de bovenverdiepingen.
Egwene wilde helpen. Een deel van haar, althans. Een flardje. Maar Licht, wat was ze moe! Ze kon geen draadje meer geleiden, zelfs niet met de sa’angreaal. Ze was tot haar uiterste grenzen gegaan. Maar ze was nu zo uitgeput dat ze de Bron niet eens zou kunnen omhelzen als ze er haar best voor deed.
Ze had gestreden. Ze was volhardend en verwoestend geweest, de Amyrlin van het oordeel en de woede, Groene Ajah tot in het diepst van haar wezen. En toch had de Toren gebrand. En nog altijd waren er meer to’raken ontkomen dan er waren gevallen. Het aantal slachtoffers onder haar groepje was enigszins bemoedigend. Slechts drie Novices en één Aes Sedai waren gesneuveld, terwijl ze tien damane hadden gevangen en tientallen soldaten hadden gedood. Maar hoe zat het op de andere verdiepingen? De Witte Toren had niet het voordeel gehad in deze strijd. De Witte Toren was gebroken, nu zowel fysiek als geestelijk.
Ze zouden een sterke leider nodig hebben voor de wederopbouw. De komende paar dagen zouden doorslaggevend zijn. Ze voelde zich meer dan uitgeput als ze dacht aan het werk dat voor haar lag. Ze had velen beschermd. Ze had verzet geboden en gevochten. Maar toch zou vandaag te boek komen te staan als een van de grootste rampen in de geschiedenis van de Aes Sedai.
Daar mag je niet aan denken, hield ze zich voor. Ik moet me richten op wat ik kan doen om dingen te herstellen... Ze zou zo meteen opstaan. Ze zou de Novices en Aes Sedai op de bovenverdiepingen aanvoeren terwijl ze opruimden en de schade opnamen. Ze zou sterk en vaardig zijn. De anderen zouden de neiging hebben te wanhopen, dus zij moest positief blijven. Voor hen. Maar ze kon wel een paar minuten hier blijven. Ze moest alleen maar even een tijdje rusten...
Egwene merkte het amper toen iemand haar optilde. Ze opende vermoeid haar ogen en was verbaasd te zien – hoewel ze wat versuft was – dat ze werd gedragen door Gawein Trakand. Zijn voorhoofd zat onder de korsten van geronnen bloed, maar zijn gezicht stond vastberaden. ‘Ik heb je, Egwene,’ zei hij, omlaag kijkend. ‘Ik bescherm je wel.’