Выбрать главу

O, dacht ze terwijl ze haar ogen weer sloot. Mooi. Wat een fijne droom. Ze glimlachte. Wacht. Nee. Dat klopte niet. Ze kon niet uit de Toren weg. Ze probeerde te klagen, maar ze kon amper mompelen.

‘Viskuit,’ hoorde ze Siuan Sanche zeggen. ‘Wat hebben ze haar aangedaan?’

‘Is ze gewond?’ Een andere stem. Garet Brin. Nee, dacht Egwene versuft. Nee, jullie moeten me hier laten. Ik kan niet weg. Niet nu...

‘Ze hebben haar daar gewoon laten liggen, Siuan,’ zei Gawein. Het was zo fijn zijn stem te horen. ‘Weerloos in de gang! Iedereen had haar daar kunnen vinden. Stel dat de Seanchanen op haar waren gestuit?’

Die heb ik vernietigd, dacht ze met een glimlach terwijl de gedachten haar ontglipten. Ik was een vurig strijder, een heldin geroepen door de Hoorn. Ze zullen het niet wagen het nog eens tegen me op te nemen. Ze viel bijna in slaap, maar ze bleef enigszins wakker doordat ze heen en weer hotste door Gaweins passen. ‘Ho!’ hoorde ze Siuans stem in de verte. ‘Wat is dit? Licht, Egwene! Hoe kom je daaraan? Dat is de krachtigste in de Toren!’

‘Wat is dat, Siuan?’ vroeg Brins stem.

‘Onze uitweg,’ zei Siuan. Egwene voelde iets. Geleiden. Krachtig geleiden. ‘Je wilde weten hoe we konden wegglippen met al die mensen op het binnenplein? Nou, hiermee ben ik sterk genoeg om te Reizen. Laten we die soldaten bij de boten ophalen en naar het kamp terugspringen.’

Nee! dacht Egwene, klauwend door haar sufheid terwijl ze haar ogen dwong open te gaan. Ik ben aan de winnende hand, snap je dat niet? Als ik nu leiderschap bied, tijdens het puinruimen, zullen ze me zeker als de Amyrlin zien! Ik moet blijven! Ik moet... Gawein droeg haar door de Poort, en de gangen van de Witte Toren verdwenen.

Saerin stond zichzelf eindelijk toe te gaan zitten. De zaal die haar operationele centrum was, was ook een kamer geworden voor het Helen van de gewonden. Gele en Bruine zusters liepen langs de rijen soldaten, diensters en andere zusters, en richtten zich eerst op de ernstigste gevallen. Er was een schrikwekkend aantal doden, waaronder tot nu toe meer dan twintig Aes Sedai. Maar de Seanchanen hadden zich teruggetrokken, zoals Saerin had voorspeld. Het Licht zij dank daarvoor.

Saerin zelf zat op een krukje in de noordwestelijke hoek van de zaal, onder een mooi schilderij van Tyr in de lente, waar ze verslagen aanpakte die werden gebracht. De gewonden kermden en het rook in de zaal naar bloed en allesheel, dat werd gegeven aan de gewonden die niet meteen behoefte hadden aan Heling. Het rook er ook naar brand. Die geur hing vannacht overal. Steeds meer soldaten kwamen naar haar toe en brachten verslagen over schade en slachtoffers. Saerin wilde niet meer lezen, maar het was beter dan luisteren naar dat gekerm. Waar onder het Licht was Elaida? Niemand had de Amyrlin gezien tijdens de strijd, maar een groot deel van de bovenverdiepingen van de Toren was afgesneden van de lagere delen. Hopelijk konden de Amyrlin en de Zaal snel bijeenkomen om sterk leiderschap te bieden in deze crisis.

Saerin pakte nog een verslag aan en trok haar wenkbrauwen op bij wat ze las. Slechts drie Novices in Egwenes groep van meer dan zestig waren gesneuveld? En slechts één zuster van de ongeveer veertig die ze om zich heen had verzameld? Tien Seanchaanse geleiders gevangengenomen, meer dan dertig raken uit de lucht geschoten? Licht! Daarbij vergeleken staken Saerins eigen inspanningen bijna kinderlijk af. En dit was de vrouw van wie Elaida maar bleef zeggen dat ze slechts een Novice was?

‘Saerin Sedai?’ vroeg een mannenstem. ‘Hmm?’ vroeg ze verstrooid.

‘U zou moeten horen wat deze Aanvaarde te zeggen heeft.’ Saerin keek op toen ze besefte dat de mannenstem die van kapitein Chubain was. Hij had zijn hand op de schouder van een jonge Ara-felse Aanvaarde met blauwe ogen en een mollig, rond gezicht. Hoe heette ze? Mair, dat was het. Dat arme kind zag er verfomfaaid uit. Ze had schrammen op haar gezicht, en een paar plekken die waarschijnlijk nog blauw zouden worden. Haar Aanvaardegewaad was bij de mouw en schouder gescheurd.

‘Kind?’ vroeg Saerin, kijkend naar Chubains ongeruste gezicht. Wat was er mis? ‘Saerin Sedai,’ fluisterde het meisje met een kniks, gevolgd door een grimas. ‘Ik...’

‘Voor de dag ermee, kind,’ zei Saerin. ‘Dit is geen tijd om eromheen te draaien.’

Mair sloeg haar blik neer. ‘Het gaat om de Amyrlin, Saerin Sedai. Elaida Sedai. Ik diende vanavond bij haar en schreef verslagen voor haar uit. En...’

‘En wat?’ vroeg Saerin terwijl ze zichzelf voelde verkillen. Het meisje begon te huilen. ‘De hele muur stortte naar binnen, Saerin Sedai. Het puin viel over me heen; ik denk dat ze dachten dat ik dood was. Ik kon niets doen! Het spijt me!’

Het Licht behoede ons! dacht Saerin. Ze kan toch niet bedoelen wat ik denk dat ze bedoelt?

Elaida ontwaakte met een heel merkwaardig gevoel. Waarom bewoog haar bed? Rimpelend, golvend. Zo ritmisch. En die wind! Had Carlya het raam open gelaten? Als dat zo was, zou de meid worden afgeranseld. Ze was gewaarschuwd. Ze was... Dit was niet haar bed. Elaida opende haar ogen en keek omlaag naar een donker landschap, honderden voet beneden haar. Ze was vastgebonden op de rug van een of ander vreemd beest. Ze kon zich niet bewegen. Waarom kon ze zich niet bewegen?

Ze reikte naar de Bron en voelde een plotselinge, scherpe pijn, alsof ze over heel haar lichaam werd geslagen met duizend stokken. Ze reikte verdoofd omhoog en voelde een band om haar hals. Er zat een donkere gestalte in het zadel naast haar; het gezicht van de vrouw werd niet verlicht door lantaarns, maar Elaida voelde haar toch. Elaida had een vage herinnering dat ze in de lucht had gebungeld, vastgebonden met touw, terwijl ze steeds weer flauwviel. Wanneer was ze omhoog getrokken? Wat gebeurde er?

Een stem fluisterde haar toe vanuit de nacht. ‘Ik zal je dat foutje vergeven. Je bent heel lang marath’damane geweest, dus slechte gewoonten vallen te verwachten. Maar je zult niet opnieuw naar de Bron reiken zonder mijn toestemming, begrepen?’

‘Laat me gaan!’ brulde Elaida.

De pijn keerde tien keer zo erg terug, en Elaida kokhalsde ervan. Haar gal en braaksel vielen over de zijkant van het beest naar de grond ver beneden.

‘Nou, nou,’ zei de stem geduldig, als een vrouw die tegen een heel jong kind spreekt. ‘Je moet nog veel leren. Je heet Suffa. En Suffa zal een gehoorzame damane zijn. Jazeker. Een heel, heel gehoorzame damane.’

Elaida gilde opnieuw, en deze keer stopte ze niet toen de pijn kwam. Ze bleef de onverschillige nacht in gillen.

42

Voor de Steen van Tyr

We kennen de namen van de vrouwen die in Graendals paleis waren niet, zei Lews Therin. We kunnen ze niet aan de lijst toevoegen. Rhand probeerde de waanzinnige te negeren. Dat bleek onmogelijk. Lews Therin ging door.

Hoe kunnen we de lijst aanvullen als we hun namen niet kennen! In de oorlog zijn we op zoek gegaan naar de Speervrouwen die waren gevallen. We hebben ze allemaal gevonden! De lijst is gebrekkig! Ik kan niet doorgaan! Het is niet jouw lijst! grauwde Rhand. Het is de mijne, Lews Therin. De mijne! Nee! sputterde de waanzinnige. Wie ben jij? Het is mijn lijst! Ik heb hem gemaakt. Ik kan niet doorgaan nu ze dood zijn. O, Licht! Lotsvuur? Waarom hebben we lotsvuur gebruikt? Ik had beloofd dat ik dat nooit meer zou doen...

Rhand kneep zijn ogen dicht en hield Tai’daishars teugels stevig vast. Het strijdros liep omzichtig over straat, zijn hoeven bonzend op de aangestampte aarde. Wat zijn we geworden? fluisterde Lews Therin. We gaan het wéér doen, nietwaar? Ze allemaal doden. Iedereen van wie we hebben gehouden. Weer, weer, weer...

‘Steeds weer,’ fluisterde Rhand. ‘Het maakt niet uit, zolang de wereld maar overleeft. Ze hebben me al eerder vervloekt, gezworen bij de Drakenberg en bij mijn naam, maar ze hebben het overleefd. We zijn hier, klaar voor de strijd. Steeds weer.’

‘Rhand?’ vroeg Min.

Hij opende zijn ogen. Ze reed op haar grijsbruine merrie naast Tai’daishar. Hij mocht haar, of de anderen, niet laten merken dat hij wegglipte. Ze mochten niet weten hoe dicht hij op de rand van instorten stond.