Выбрать главу

Hij was een dwaas van een man. En zij was niet minder dwaas. Ze schudde spijtig haar hoofd, maar ze leunde wel een beetje tegen hem aan terwijl ze wachtten, en hij legde zijn hand weer op haar schouder. Zachtjes, niet dwingend. Bereid te wachten. Hij begreep haar inderdaad.

Egwene stond voor een verzameling gladde gezichten die er veel te goed in waren hun onrust te verbergen. Zoals gebruikelijk had ze Kwamesa opgedragen een ban tegen afluisteren te weven, aangezien de Grijze met haar scherpe neus de jongste van de Gezetenen in de grote tent was. Hij leek bijna leeg nu er maar zo weinig plaatsen bezet waren. Een twaalftal vrouwen, twee van elke Ajah; het zouden er drie van elk moeten zijn, maar de Ajahs hadden allemaal één Gezetene met de afgevaardigde naar de Zwarte Toren meegestuurd. De Grijzen hadden Delana al vervangen door Naorisa Cambral. Twaalf Gezetenen, samen met Egwene en één ander. Egwene keek niet naar Sheriam, die op haar plek aan de zijkant zat. Sheriam had verontrust gekeken toen ze binnenkwam. Besefte ze wat Egwene wist? Dat kon niet. Als het zo was, was ze nooit naar de bijeenkomst gekomen.

Maar toch, wetend dat ze er was – en wetend wat ze was – maakte Egwene zenuwachtig. In de chaos van de Seanchaanse aanval was Siuan niet in staat geweest om Sheriam in het oog te houden. Waarom droeg de Hoedster een windsel om haar linkerhand? Egwene geloofde niet in haar uitvlucht van een ongelukje tijdens het rijden, waarbij haar pink zogenaamd in de teugels verstrikt was geraakt. Waarom had ze Heling geweigerd?

Die verdomde Siuan! In plaats van Sheriam in de gaten te houden, was ze Egwene komen ontvoeren!

Het werd stil in de tent terwijl de Zaal wachtte hoe Egwene op haar ‘vrijheid’ zou reageren. Romanda, met haar met grijs doorschoten haar in een knot en een geel gewaad, zat nuffig op haar stoel. Ze straalde tevredenheid uit, terwijl Lelaine – aan de andere kant van de ruimte – zat te mokken en tegelijkertijd deed alsof ze blij was met Egwenes terugkeer. Na wat Egwene in de Witte Toren had doorstaan, voelde dit geruzie belachelijk kinderachtig aan. Egwene haalde diep adem, en toen omhelsde ze de Bron. Dat voelde zo fijn! Geen bittere dolkwortel die haar kracht tot een stroompje afkneep, geen noodzaak om via andere vrouwen Kracht te putten. Geen behoefte aan een sa’angreaal. Hoe zoet de Kracht dankzij die staf ook was geweest, sterk zijn van zichzelf gaf veel meer voldoening.

Enkele vrouwen fronsten toen ze dat deed, en een flink aantal van hen omhelsde zelf ook de Bron, als in een reflex, en ze keken om zich heen alsof ze naar gevaar speurden.

‘Dat is niet nodig,’ zei Egwene tegen de vrouwen. ‘Nog niet. Laat de Bron los, alsjeblieft.’ Ze aarzelden, maar ze hadden haar aanvaard – ogenschijnlijk – als Amyrlin. Een voor een lieten ze de Kracht los. Egwene zelf deed dat niet. Ik ben heel blij te zien dat je veilig bent teruggekeerd, Moeder,’ zei Lelaine. Ze omzeilde de Drie Geloften door het woord ‘veilig’ te gebruiken.

‘Dank je,’ zei Egwene rustig.

‘Je zei dat er belangrijke onthullingen waren,’ begon Varilin. ‘Gaat dit over de Seanchaanse aanval?’

Egwene reikte in de buidel aan haar riem en haalde de inhoud eruit: een gladde witte staf met bijna onderaan in het schrift van de Eeuw der Legenden een cijfer drie erop. Hier en daar klonk een kreet. Egwene weefde Geest in de Staf en sprak toen met heldere stem. ‘Ik zweer dat ik nooit een onwaar woord zal spreken.’ Ze voelde de eed als een fysieke druk over haar heen vallen en haar huid verstrakken en tintelen. Dat was gemakkelijk te negeren; de pijn was niets vergeleken met wat ze al had doorstaan.

Ik zweer dat ik nooit een wapen zal maken waarmee de ene man de ander kan doden. Ik zweer dat ik de Ene Kracht nooit als wapen zal gebruiken, tenzij tegen Duistervrienden en Schaduwgebroed, of in uiterste nood ter verdediging van mijn leven, dat van mijn zwaardhand of een andere zuster.’

Het was stil in de tent. Egwene liet haar weving los. Haar huid voelde zo raar aan! Alsof iemand die boven aan haar nek en langs haar ruggengraat had beetgepakt, er een ruk aan had gegeven en de huid toen had vastgebonden.

‘Laat niemand nog denken dat ik het kan vermijden me aan de Drie Geloften te houden,’ kondigde Egwene aan. ‘Laat niet langer gefluisterd worden dat ik geen volle Aes Sedai ben.’ Geen van hen zei er iets over dat ze geen beproeving had doorstaan om de stola te verkrijgen. Dat zou ze een andere keer wel doen. ‘En nu jullie me de Eedstaf hebben zien gebruiken en weten dat ik niet kan liegen, zal ik jullie iets vertellen. Gedurende mijn tijd in de Witte Toren kwam er een zuster naar me toe, die me in vertrouwen vertelde dat ze van de Zwarte Ajah was.’

De ogen van de vrouwen puilden uit hun hoofd en enkelen van hen slaakten zachte kreten.

‘Ja,’ zei Egwene. ik weet dat we daar liever niet over spreken, maar kan iemand van ons oprecht beweren dat de Zwarte Ajah niet bestaat? Kunnen jullie vasthouden aan de geloften en zeggen dat jullie nooit hebben overwogen dat er een kans bestaat – of zelfs de waarschijnlijkheid – dat er Duistervrienden onder ons zijn?’ Niemand durfde dat. Ondanks het vroege tijdstip voelde het warm in de tent. Bedompt. Geen van de aanwezigen zweette natuurlijk; ze kenden het oude kunstje om dat te voorkomen. ‘Ja,’ zei Egwene, ‘het is schandelijk, maar het is een waarheid die wij – als de leiders van onze mensen – moeten toegeven. Niet openlijk; maar onder ons valt het niet te vermijden. Ik heb uit eerste hand gezien wat wantrouwen en stilletjes konkelen met mensen kan doen. Ik wil niet dat diezelfde ziekte ons hier besmet. We zijn van verschillende Ajahs, maar we hebben één doel. We moeten weten dat we elkaar volkomen kunnen vertrouwen, want er is in deze wereld verder heel weinig wat te vertrouwen is.’

Egwene keek naar de Eedstaf, die ze vroeg in de morgen bij Saerin had opgehaald. Ze wreef er met haar duim over. Ik wou dat je deze had gevonden toen je bij me kwam, Verin, dacht ze. Misschien had hij je niet kunnen redden, maar ik had het graag geprobeerd. Ik zou je hulp nu goed kunnen gebruiken.

Egwene keek op. ‘Ik ben geen Duistervriend,’ kondigde ze aan. ‘En jullie weten dat dat geen leugen kan zijn.’

De Gezetenen keken onthutst. Wel, ze zouden het snel begrijpen. ‘Het is tijd dat we ons bewijzen,’ zei Egwene. ‘Een slimme vrouw in de Witte Toren kwam met dit plan, en ik wil het verder uitwerken. We gebruiken stuk voor stuk de Eedstaf om ons te ontdoen van de Drie Geloften, en dan zweren we ze weer opnieuw. Zodra we allemaal gebonden zijn, kunnen we overtuigend zweren dat we geen dienaren zijn van...’ Sheriam omhelsde de Bron.

Egwene had dat voorzien. Ze ramde een schild tussen Sheriam en de Bron, waardoor de vrouw hoorbaar haar adem inhield. Berana slaakte een kreet van schrik, en enkele andere vrouwen omhelsden ook de Bron en keken om zich heen.

Egwene draaide zich om en keek Sheriam in de ogen. Het gezicht van de vrouw was bijna even rood als haar haren, en ze ademde snel. Als een gevangen konijn met zijn poot in de strik, haar ogen groot van angst. Ze greep haar verbonden hand vast. O Sheriam, dacht Egwene, ik had zo gehoopt dat Verin zich in jou vergiste.

‘Egwene?’ vroeg Sheriam onbehaaglijk. ‘Ik wilde alleen...’ Egwene stapte naar voren. ‘Ben je van de Zwarte Ajah, Sheriam?’

‘Wat? Natuurlijk niet!’

‘Heul je met de Verzakers?’

‘Nee!’ riep Sheriam, met een blik opzij.

‘Dien je de Duistere?’

‘Nee!’

‘Ben je ontslagen van je geloften?’

‘Nee!’

‘Heb je rood haar?’

‘Natuurlijk niet, ik heb nog nooit...’ Ze verstarde. En ook dankjewel voor dié truc, Verin, dacht Egwene met een innerlijke zucht. Het werd heel, heel stil in de tent. ‘Dat was uiteraard een verspreking,’ zei Sheriam, die zenuwachtig zweette. ‘Ik wist niet welke vraag ik beantwoordde. Ik kan natuurlijk niet liegen. Dat kunnen we geen van...’