Rhand liet Hurin los, beduidde de Aiel dat ze de man naar zijn paard moesten laten gaan en stuurde Tai’daishar door de Poort. Wat was er aan de hand? Alle anderen volgden. Eenmaal aan de andere kant maakte Rhand een volgende Poort, en deze gaf toegang tot een kleine, beboste laagte. Nynaeve dacht dat ze die herkende; hier hadden ze overnacht na hun bezoek aan Far Madding met Cadsuane. Waarom die eerste Poort? dacht Nynaeve verward. En toen drong het tot haar door. Je hoefde een gebied niet te verkennen om er een korte afstand vandaan te Reizen, en Reizen naar een bepaalde plek maakte je er voldoende vertrouwd mee om daarvandaan Poorten te maken.
Dus door eerst een kort stukje te Reizen, had Rhand zich de plek goed genoeg ingeprent om Poorten te maken waarheen hij wilde, terwijl hij zich daarmee de tijd bespaarde om de omgeving te verkennen! Het was bijzonder slim, en Nynaeve bloosde omdat ze die mogelijkheid zelf nooit had overwogen. Hoe lang kende Rhand die truc al? Was de herinnering eraan gekomen van die... stem in zijn hoofd?
Rhand stuurde Tai’daishar de laagte in, en de hoeven van zijn paard brachten afgevallen blad in beweging terwijl het zich een weg zocht door de ondergroei. Nynaeve volgde en probeerde haar makke merrie aan te sporen om Rhand bij te houden. Die stalmeester zou beslist van haar horen. Zijn oren zouden gloeien als zij met hem klaar was!
Hurin draafde ook door de Poort, en de Aiel draafden mee en bleven hem onopvallend omsingelen. Ze hadden sluiers voor en speren of bogen in de hand. Voorbij de bomen en ondergroei kwam Rhand tot stilstand, en hij keek over het open weideland naar de oude stad Far Madding.
Hij was niet groot, niet naar de maatstaven van de grote steden. Hij was ook niet mooi, wanneer je hem vergeleek met de door Ogier gebouwde wonderen die Nynaeve had gezien. Maar hij was groot genoeg, en er waren zeker mooie architectuur en oude relikwieën te vinden. Hij lag op een eiland in een meer en deed een beetje denken aan Tar Valon. Drie brede bruggen overspanden het kalme water, en dat waren de enige wegen de stad in.
Een heel groot leger kampeerde rondom het meer, misschien wel over meer terrein dan Far Madding zelf. Nynaeve telde tientallen verschillende vaandels van tientallen verschillende Huizen. Er stonden vele paarden en tenten in rijen, als zomergewassen, zorgvuldig aangeplant en ingedeeld en wachtend op de oogst. Het leger van de Grenslanders.
‘Ik heb van deze plek gehoord,’ zei Naeff, die aan kwam rijden. Zijn kortgeknipte donkerbruine haar werd in beweging gezet door de wind. Hij kneep zijn ogen samen, met een ontevreden trek op zijn rechthoekige gezicht. ‘Het lijkt op een stedding, maar minder veilig.’ De reusachtige ter’angreaal van Far Madding – die bekendstond als de Wachter – zorgde voor onzichtbare, beschermende luchtbellen waardoor mensen niet in staat waren de Ene Kracht aan te raken. Dat kon worden omzeild door het gebruik van een heel bijzondere ter’angreaal, waarvan Nynaeve er toevallig een droeg, maar die zou maar een klein beetje helpen.
Het leger leek dicht genoeg binnen die bel te kamperen, die zich ongeveer een mijl rondom de stad uitstrekte, om te voorkomen dat mannen er konden geleiden.
‘Ze weten wel dat we er zijn,’ zei Rhand zacht, met samengeknepen ogen. ‘Ze zitten ongetwijfeld al te wachten. Ze verwachten dat ik hun kist in rijd.’
‘Kist?’ vroeg Nynaeve weifelend.
‘De stad is een kist,’ zei Rhand. ‘De hele stad en het gebied eromheen. Ze willen me op een plek hebben waar ze me kunnen sturen, maar ze begrijpen het niet. Niemand stuurt mij. Niet meer. Ik heb genoeg van kisten en gevangenissen, van ketens en touwen. Nooit meer onderwerp ik me aan de macht van een ander.’ Nog altijd starend naar de stad reikte hij in de buidel aan zijn zadel en haalde er het standbeeldje uit van een man die een bol omhooghield. Nynaeve voelde een diepe kilte. Moest hij dat ding overal met zich meenemen?
‘Misschien moeten ze een lesje leren,’ zei Rhand. ‘Aangemoedigd worden om hun plicht te doen en mij te gehoorzamen.’
‘Rhand...’ Nynaeve probeerde na te denken. Ze kon dit niet nog eens laten gebeuren!
De toegangssleutel begon lichtjes te gloeien. ‘Ze willen me gevangennemen,’ zei hij zacht. ‘Me vasthouden. Me slaan. Dat deden ze al een keer in Far Madding. Ze...’
‘Rhand!’ zei Nynaeve scherp.
Hij zweeg en keek haar aan alsof hij haar nu pas opmerkte. ‘Dit zijn geen slaven wier geest is weggebrand door Graendal. Dat is een hele stad vol onschuldige mensen!’
‘Ik doe de mensen in de stad niets,’ zei Rhand met onbewogen stem. ‘Dat leger verdient de demonstratie, niet de stad. Een regen van vuur, misschien. Of bliksemschichten.’
‘Ze hebben niets anders gedaan dan vragen of je hen wilde ontmoeten!’ zei Nynaeve, die haar paard dichter naar hem toe stuurde. De ter’angreaal lag als een adder in zijn hand. Ooit had die de Bron gereinigd. Was hij daarna maar gesmolten, net als de vrouwelijke versie!
Ze wist niet zeker wat er zou gebeuren als hij een weving op de beschermende bel van Far Madding richtte, maar ze vermoedde dat het zou werken. De Wachter voorkwam niet dat wevingen werden gemaakt; Nynaeve was uitstekend in staat geweest om wevingen te maken toen ze uit haar Bron had geput.
Hoe dan ook, ze wist dat ze moest voorkomen dat Rhand zijn woede – of wat hij dan ook voelde – tegen zijn bondgenoten richtte. ‘Rhand,’ waarschuwde ze zacht. ‘Als je dit doet, is er geen weg meer terug.’
‘Er is al geen weg terug meer voor mij, Nynaeve,’ zei hij, met intense ogen. Die ogen veranderden van kleur; soms leken ze grijs, soms blauw. Vandaag leken ze ijzergrijs. Hij vervolgde op vlakke toon: ‘Ik ben deze weg ingeslagen zodra Tam me huilend op die berg aantrof.’
‘Je hoeft vandaag niemand te doden. Alsjeblieft.’ Hij draaide zich om en keek weer naar de stad. Langzaam hield de toegangssleutel gelukkig op met gloeien. ‘Hurin!’ blafte hij. Hij moet op het punt staan te ontrafelen, dacht Nynaeve. Zijn woede schemert door in zijn stem.
De dievenpakker reed naar de voorkant van de groep. De Aiel hielden echter afstand. ‘Ja, heer Rhand?’
‘Keer terug naar je meesters in hun kist,’ zei Rhand, die zijn stem weer beheerste. ‘Je moet ze een boodschap voor me overbrengen.’
‘Wat voor boodschap, heer Rhand?’
Rhand aarzelde even en stopte toen de toegangssleutel terug in de buidel. ‘Zeg ze dat het niet lang meer duurt voordat de Herrezen Draak ten strijde trekt in Shayol Ghul. Als ze eervol willen terugkeren naar hun stellingen, zal ik ze vervoer geven naar de Verwording. Anders kunnen ze hier blijven en zich verstoppen. Laat ze maar aan hun kinderen en kleinkinderen uitleggen waarom ze honderden roeden van hun post verwijderd waren toen de Duistere werd gedood en de Voorspellingen in vervulling gingen.’ Hurin zag er ontdaan uit. ‘Ja, heer Rhand.’
Daarmee wendde Rhand zijn paard en reed terug naar de open plek. Nynaeve volgde, te langzaam. Hoe mooi Maanlicht ook was, ze zou de mooie merrie in een oogwenk verruilen voor een gehoorzaam, betrouwbaar paard uit Tweewater, zoals Bela.
Hurin bleef achter. Hij leek nog steeds aangeslagen. Zijn weerzien met ‘heer Rhand’ was overduidelijk heel anders verlopen dan hij had verwacht. Nynaeve knarste met haar tanden toen de bomen haar het zicht op hem benamen. Op de open plek had Rhand weer een Poort geopend, ditmaal rechtstreeks naar Tyr.
Ze reden het Reisterrein bij de stalhof van de Steen van Tyr op. Het was warm en bedrukkend in Tyr, ondanks de bewolkte hemel, en lawaaiig door de geluiden van oefenende mannen en krijsende meeuwen.
Rhand reed naar de plek waar de staljongens wachtten en steeg met een onpeilbaar gezicht af.
Toen Nynaeve van Maanlicht stapte en de teugels aan een stalknecht met een rossig gezicht overhandigde, liep Rhand langs haar heen. ‘Zoek naar een standbeeld,’ zei hij. ‘Wat?’ vroeg ze verbaasd.
Hij keek naar haar om en bleef staan. ‘Je vroeg waar Perijn was. Hij kampeert met een leger in de schaduw van een gigantisch standbeeld in de vorm van een zwaard dat in de grond steekt. De wetenschappers hier kunnen je vast vertellen waar dat is; het is heel opvallend.’