Выбрать главу

‘Ik zal jullie geen suiker en leugens voeren,’ zei Ituralde, die hen stuk voor stuk aankeek. ‘We staan er slecht voor. Maar we zullen er nog slechter voor staan als we vluchten. Er zijn geen schuilplaatsen meer. Die bomen zullen in ons voordeel werken, en we kunnen de boel versterken. De stedding zal de damane dwarszitten, en dat alleen is de prijs van blijven al waard. We vechten hier.’

Ankaer knikte en scheen de ernst van de situatie in te zien. ‘We moeten hem vertrouwen, Wakeda. Tot nu toe heeft hij ons goed geleid.’ Wakeda knikte. ‘Je zal wel gelijk hebben.’

Stomme dwazen. Vier maanden geleden was de helft van hen nog bereid hem te vermoorden omdat hij trouw bleef aan de koning. Nu dachten ze dat hij tot het onmogelijke in staat was. Het was jammer; hij had net gedacht dat hij hen naar Alsalam terug kon brengen als getrouwen. ‘Goed,’ zei hij, wijzend naar verschillende plekken langs de verdedigingswerken. ‘Ik zal jullie zeggen wat we gaan doen om de zwakke plekken te versterken. Ik wil...’ Hij liet zijn stem wegsterven toen hij over de open plek een groep zag naderen. De jonge boodschapper, vergezeld door een groep soldaten en een man in rood en goud. Iets aan de nieuwkomer trok Ituraldes blik. Misschien was het zijn lengte; de jongeman was even lang als een Aiel, en ook met lichtgekleurd haar net zoals zij. Maar geen enkele Aiel zou zich in een mooie rode jas met gouden borduurwerk hullen. Er hing een zwaard aan zijn zijde, en zoals de nieuwkomer liep, vermoedde Ituralde dat hij wist hoe hij het moest gebruiken. Hij liep met ferme, vastberaden passen, alsof hij dacht dat de soldaten om hem heen een erewacht waren. Een edele dus, iemand die gewend was aan gezag. Waarom was hij zelf gekomen in plaats van een boodschapper te sturen?

De jonge edele stopte een stukje voor Ituralde en zijn generaals, keek hen om beurten aan en richtte zich toen tot Ituralde. ‘Rodel Ituralde?’ vroeg hij. Wat was dat voor tongval? Andoraans? ‘Ja,’ zei Ituralde behoedzaam.

De jongeman knikte. ‘Basheres beschrijving klopte. U lijkt zichzelf hier in te perken. Verwacht u echt dat u kunt standhouden tegenover het Seanchaanse leger? Het is vele malen groter dan dat van u, en uw Taraboonse bondgenoten lijken niet... te popelen om u bij te staan.’

Hij had goede inlichtingen, wie hij ook was. ‘Ik heb niet de gewoonte mijn verdediging met vreemden te bespreken.’ Ituralde keek de jonge edele onderzoekend aan.

Hij was fit; slank en gehard, hoewel dat moeilijk te bepalen viel met die jas. Hij gaf de voorkeur aan zijn rechterhand, en toen Ituralde wat beter keek, zag hij dat zijn linkerhand ontbrak. Op beide onderarmen had hij een vreemde, rood-met-gouden tatoeage. Die ogen. Dat waren ogen die de dood meerdere keren van dichtbij hadden gezien. Niet zomaar een jonge edele. Een jonge generaal. Ituralde kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Wie bent u?’

De vreemdeling keek hem aan. ‘Ik ben Rhand Altor, de Herrezen Draak. En ik heb u nodig. U en uw leger.’

Enkele anderen bij Ituralde vloekten, en Ituralde wierp hun een blik toe. Wakeda keek ongelovig, Rajabi verbaasd, de jonge Lidrin openlijk minachtend.

Ituralde keek weer naar de nieuwkomer. De Herrezen Draak? Die jongeling? Hij nam aan dat het mogelijk was. Volgens de meeste geruchten was de Herrezen Draak een jongeman met rood haar. Maar volgens die geruchten was hij ook tien voet lang, en weer andere zeiden dat zijn ogen gloeiden in de schemer. En dan waren er nog verhalen over dat hij in de lucht was verschenen boven Falme. Bloed en as, Ituralde wist niet of hij wel geloofde dat die hele Draak herrezen was!

‘Ik heb geen tijd om te redetwisten,’ zei de vreemdeling met een onbewogen gezicht. Hij leek... ouder dan hij eruitzag. Hij scheen er niet om te malen dat hij werd omringd door gewapende soldaten. Eigenlijk had het feit dat hij alleen was gekomen... een dwaze daad moeten lijken. In plaats daarvan zette het Ituralde aan het denken. Alleen iemand zoals de Herrezen Draak zelf kon zomaar een soldatenkamp binnenwandelen, helemaal alleen, en verwachten dat hij zou worden gehoorzaamd. Het Licht mocht hem branden, maar dat feit op zich gaf Ituralde nog niet de neiging hem te geloven. Ofwel die man was wie hij beweerde te zijn, ofwel hij was volslagen gek. ‘Als we de stedding uit gaan, zal ik bewijzen dat ik kan geleiden,’ zei de vreemdeling. ‘Dat moet iets betekenen. Geef me toestemming en ik zal tienduizend Aiel en een paar Aes Sedai hierheen halen, die u allemaal zullen bezweren dat ik ben wie ik beweer te zijn.’ Volgens de geruchten volgden Aiel de Herrezen Draak. De mannen rondom Ituralde kuchten en keken onbehaaglijk om zich heen. Veel van hen waren Draakgezworenen geweest voordat ze naar Ituralde kwamen. Met de juiste woorden zou die Rhand Altor – of wie hij ook was – Ituraldes kamp misschien wel tegen zichzelf kunnen keren.

‘Zelfs aangenomen dat ik u geloof,’ zei Ituralde behoedzaam, ‘ik denk niet dat het uitmaakt. Ik heb een oorlog te voeren. U hebt neem ik aan ook andere zorgen.’

‘U bent mijn zorg,’ zei Altor, met ogen zo hard dat ze in Ituraldes schedel leken te boren om daarbinnen naar informatie te zoeken. ‘U moet vrede sluiten met de Seanchanen. We winnen niets bij deze oorlog. Ik wil u in de Grenslanden hebben; ik heb geen mannen over om de Verwording te bewaken, en de Grenslanders zelf hebben hun plicht verzaakt.’

‘Ik heb bevelen,’ zei Ituralde hoofdschuddend. Wacht. Hij zou niet eens doen wat die jongeling vroeg als hij geen bevelen had. Alleen... die ogen. Alsalam had ook zulke ogen gehad, toen ze allebei nog jong waren. Ogen die gehoorzaamheid eisten.

‘Uw bevelen,’ zei Altor, ‘komen die van de koning? Smijten jullie jezelf daarom zo voor de Seanchanen?’ Ituralde knikte.

‘Ik heb van u gehoord, Rodel Ituralde,’ zei Altor. ‘Mannen die ik vertrouw, mannen die ik hoog heb zitten, vertrouwen en eerbiedigen u. In plaats van te vluchten en een schuilplaats te zoeken, blijft u hier zitten om een slag te leveren waarvan u weet dat die u het leven zal kosten. Allemaal uit trouw aan uw koning. Dat is prijzenswaardig. Maar het wordt tijd om u om te draaien en een strijd te voeren die iets betekent. Die alles betekent. Kom met mij mee, dan geef ik u de troon van Arad Doman.’

Ituralde rechtte scherp en alert zijn rug. ‘Eerst prijst u mijn trouw, en dan verwacht u dat ik mijn eigen koning van zijn troon stoot!’

‘Uw koning is dood,’ zei Altor. ‘Of anders is zijn geest gesmolten als was. Ik krijg steeds meer het vermoeden dat Graendal hem heeft. Ik herken haar aanraking in de chaos in dit land. Wat u ook voor bevelen hebt, ze komen waarschijnlijk van haar. Al weet ik nog niet waarom ze wil dat u tegen de Seanchanen vecht.’ Ituralde snoof. ‘U spreekt over een Verzaker alsof ze bij u aan de maaltijd heeft gezeten.’

Altor keek hem weer recht aan. ‘Ik herinner me ze stuk voor stuk – hun gezichten, hun gedrag, hoe ze praten en handelen – alsof ik ze al duizend jaar ken. Ik herinner me hen beter dan mijn eigen jeugd, soms. Ik ben de Herrezen Draak.’

Ituralde knipperde met zijn ogen. Het Licht mag me branden, dacht hij, maar ik geloof hem. Bloedas! ‘Laat... laat dat bewijs van u maar eens zien.’

Uiteraard waren er tegenwerpingen, vooral van Lidrin, die het te gevaarlijk vond. De anderen waren ontdaan. Hier was de man aan wie ze trouw hadden gezworen zonder hem ooit te hebben ontmoet. Er leek een soort... kracht van Altor uit te gaan, waarmee hij Ituralde naar zich toe trok, eiste dat hij zou doen wat hem werd gevraagd. Nou, hij wilde eerst die bewijzen wel eens zien. Ze stuurden dienaren op een draf weg om paarden te gaan halen om de stedding uit te rijden, maar Altor sprak alsof Ituralde al zijn man was. ‘Misschien leeft Alsalam nog,’ zei hij terwijl ze wachtten. ‘Als dat zo is, begrijp ik dat u zijn troon niet wilt hebben. Wilt u dan liever Amadicia? Ik heb daar iemand nodig die regeert en een oogje op de Seanchanen houdt. De Witmantels vechten daar nu; ik weet niet zeker of ik dat conflict nog voor de Laatste Slag kan beëindigen.’

De Laatste Slag. Licht! ‘Ik zou hem niet aannemen als u de koning daar doodt,’ zei Ituralde. ‘Als de Witmantels hem al hebben vermoord, of de Seanchanen, dan misschien.’