Выбрать главу

Koning! Wat zei hij nu toch weer? Bloedvuur! dacht hij. Wacht in ieder geval tot het bewijs is geleverd voordat je erin toestemt een troon te bestijgen! Er was iets met die man, zoals hij over gebeurtenissen als de Laatste Slag sprak – gebeurtenissen die de mensheid al duizenden jaren vreesde – alsof het onderwerpen in het dagelijkse kampverslag waren.

Soldaten kwamen aan met hun paarden, en Ituralde steeg op, net als Altor, Wakeda, Rajabi, Ankaer, Melarned, Lidrin en een stuk of zes lagere officiers.

‘Ik heb een groot aantal Aiel naar uw landen gebracht,’ zei Rhand Altor toen ze wegreden. ‘Ik had gehoopt ze te kunnen inzetten om de orde te herstellen, maar ze doen daar langer over dan me lief is. Ik ben van plan de leden van de Koopliedenraad op te pakken; misschien kan ik met hen in handen de stabiliteit in de streek verbeteren. Wat denkt u ervan?’

Ituralde wist niet wat hij ervan moest denken. De Koopliedenraad oppakken? Dat klonk als ontvoering. Wat had Ituralde zich op de hals gehaald? ‘Het zou kunnen werken,’ hoorde hij zichzelf zeggen. ‘Licht, het is waarschijnlijk het beste plan, alles in aanmerking genomen.’

Altor knikte en keek voor zich uit toen ze de palissade uit reden en over een pad naar de rand van de stedding gingen. ‘Ik zal in ieder geval de Grenslanden moeten veiligstellen. Ik zal zorgen voor uw vaderland. Die verdomde Grenslanders! Wat voeren ze uit? Nee. Nee, nog niet. Zij kunnen wachten. Nee, hij voldoet wel. Hij kan het vasthouden. Ik stuur hem wel met Asha’man mee.’ Plotseling wendde Altor zich tot Ituralde. ‘Wat zou u kunnen uitrichten als ik u honderd mannelijke geleiders gaf?’

‘Waanzinnigen?’

‘Nee, de meesten zijn stabiel,’ zei Altor, kennelijk zonder beledigd te zijn. ‘De eventuele waanzin die ze al hadden voordat ik de smet reinigde is er nog – ze zijn niet genezen door het wegnemen van de smet – maar slechts een paar van hen waren ver heen. En hun toestand zal niet verergeren nu saidin gereinigd is.’

Saidin? Gereinigd? Als Ituralde zijn eigen mannen had die konden geleiden... Zijn eigen damane, min of meer... Ituralde krabde aan zijn kin. Dit ging allemaal heel snel, maar een generaal moest nu eenmaal snel kunnen handelen. ‘Ik zou ze goed kunnen gebruiken,’ zei hij. ‘Heel goed.’

‘Mooi,’ zei Altor. Ze hadden de stedding verlaten; de lucht voelde anders. ‘U hebt een groot terrein te overzien, maar veel van de geleiders die ik u zal geven kunnen Poorten maken.’

‘Poorten?’ vroeg Ituralde.

Altor keek hem aan en leek toen met zijn tanden te knarsen. Hij sloot zijn ogen en trilde alsof hij misselijk was. Ituralde ging rechtop zitten, plotseling waakzaam, met zijn hand op zijn zwaard. Was die man vergiftigd? Gewond?

Maar nee, Altor opende zijn ogen en er leek een blik van vervoering in de diepten ervan te zweven. Hij draaide zich om en wuifde met zijn hand, en een streep licht spleet de lucht voor hem. Mannen rondom Ituralde vloekten en deinsden achteruit. Het was één ding als een man beweerde dat hij kon geleiden, maar het was heel iets anders om het hem pal voor je ogen te zien doen!

‘Dat is een Poort,’ zei Altor terwijl de streep licht draaide en een groot, zwart gat in de lucht opende. ‘Afhankelijk van de kracht van de Asha’man kan een Poort groot genoeg worden gemaakt om er met wagens doorheen te rijden. Je kunt bijna overal snel naartoe, soms ogenblikkelijk, afhankelijk van de omstandigheden. Met een paar geoefende Asha’man kan uw leger ’s morgens in Caemlin eten en dan een paar uur later in Tanchico het middagmaal gebruiken.’ Ituralde wreef over zijn kin. ‘Nou nou, dat is indrukwekkend. Heel indrukwekkend.’ Als die man de waarheid sprak en die Poorten echt werkten... ‘Hiermee zou ik de Seanchanen uit Tarabon kunnen verjagen, en misschien wel helemaal het land uit!’

‘Nee,’ snauwde Altor. ‘We sluiten vrede met ze. Volgens de verslagen van mijn verkenners zal het al moeilijk genoeg worden om het met ze eens te worden zonder dat ik ze uw hoofd hoef te beloven. Ik wil ze niet verder tegen ons in het harnas jagen. Er is geen tijd voor geruzie. We hebben belangrijkere dingen te doen.’

‘Niets is belangrijker dan mijn vaderland,’ zei Ituralde. ‘Zelfs als die bevelen vervalst zijn, ik ken Alsalam. Hij zou het met me eens zijn. We dulden geen buitenlandse troepen op het grondgebied van Arad Doman.’

‘Een belofte, dan,’ zei Altor. ‘Ik zal zorgen dat de Seanchanen uit Arad Doman vertrekken. Ik beloof u dit. Maar verder vechten we niet tegen ze. In ruil daarvoor gaat u naar de Grenslanden en waakt daar tegen een invasie. Hou de Trolloks op afstand als ze komen, en leen me een paar van uw officiers om te helpen bij het veiligstellen van Arad Doman. Het zal eenvoudiger zijn de orde te herstellen als de mensen zien dat hun eigen bevelvoerders met me samenwerken.’

Ituralde dacht erover na, ook al wist hij al wat zijn antwoord zou zijn. Die Poort kon zijn mannen weg krijgen uit deze dodelijke valstrik. Met Aiel aan zijn zijde – met de Herrezen Draak als bondgenoot – had hij werkelijk een kans om iets te doen voor de veiligheid van Arad Doman. Een eervolle dood was mooi, maar de mogelijkheid om eervol te blijven vechten... dat was een veel grotere beloning.

‘Ik doe het,’ zei Ituralde, en hij stak zijn hand uit.

Altor drukte die. ‘Breek uw kamp op. U moet vanavond in Saldea zijn.’

11

De dood van Aldrin

Ik denk dat hij weer een pak slaag nodig heeft,k denk dat hij weer een pak slaag nodig heeft, zei Lerian, haar vingers flitsend in de ingewikkelde bewegingen van de handtaal van de Speervrouwen. Hij is net een kind, en als een kind iets gevaarlijks aanraakt, krijgt hij slaag. Als een kind zich bezeert omdat hij niet fatsoenlijk heeft geleerd om uit de buurt te blijven van messen, dan is dat een schande voor zijn ouders.

Het vorige pak slaag heeft kennelijk niet veel uitgehaald, antwoordde Surial. Hij heeft het ondergaan als een man, niet als een kind, maar hij heeft zijn handelwijze niet aangepast. Dan moeten we het nog eens proberen, kaatste Lerian terug. Aviendha liet haar steen op de stapel bij het wachthuis vallen en draaide zich om. Ze groette de Speervrouwen die de toegang tot het kamp bewaakten niet, en zij groetten haar niet. Als ze met haar spraken terwijl ze straf onderging, zou dat haar schande alleen maar verergeren, en haar speerzusters zouden dat nooit doen. Ze liet ook niet merken dat ze iets van hun gesprek meekreeg. Hoewel niemand verwachtte dat een voormalige Speervrouwe de handtaal zou vergeten, werd terughoudendheid wel verwacht. De handtaal behoorde toe aan de Speervrouwen.

Aviendha koos een grote steen uit een tweede stapel en liep terug naar het kamp. Als de Speervrouwen doorgingen met hun gesprek, dan wist zij dat niet, want ze kon hun handen niet langer zien. Maar het gesprek bleef haar wel bij. Ze waren boos dat Rhand Altor zonder wachters naar die generaal Rodel Ituralde was gegaan. Het was niet de eerste keer dat hij zo dom had gehandeld, en toch scheen hij niet bereid – of in staat – om te leren. Elke keer als hij zichzelf in gevaar bracht, beledigde hij de Speervrouwen evenzeer als wanneer hij hen in het gezicht zou hebben geslagen.

Aviendha had waarschijnlijk wel een beetje toh ten opzichte van haar speerzusters. Het was haar taak geweest om Rhand Altor de gebruiken van de Aiel bij te brengen, en daarin had ze overduidelijk gefaald. Helaas had ze veel grotere toh jegens de Wijzen, ook al kende ze daarvoor nog steeds de reden niet. Haar mindere plicht aan haar speerzusters zou moeten wachten tot een geschikter tijdstip. Haar armen deden pijn van het versjouwen van stenen. Ze waren glad en zwaar; ze moest ze uit de rivier bij het landhuis opgraven. Alleen haar verblijf bij Elayne – toen ze gedwongen was geweest te baden in water – had haar de kracht gegeven om die rivier in te lopen. Daarin had ze zichzelf niet te schande gezet. En dit was gelukkig een klein riviertje; natlanders zouden het misschien een stroompje noemen. Maar een stroompje was een kreekje vanuit de bergen, waarin je je handen kon wassen of een waterbuidel kon vullen. Alles wat te breed was om overheen te stappen, was in haar ogen een rivier.