‘Nee,’ zei Aviendha, ‘dit is iets veel kwaadaardigers. Ga snel hulp halen!’
Hij leek te onthutst om in beweging te komen, maar ze gaf hem een zet en hij rende weg. De teer scheen zich niet te verspreiden, wat een zegen was, maar het had de deurpost van het landhuis al in brand gestoken. Het hele gebouw kon in vlammen gehuld zijn voordat iemand binnen zich bewust werd van het gevaar.
Aviendha weefde Lucht en Water met de bedoeling om het vuur te doven. Maar haar wevingen rafelden en trilden toen ze dicht bij de vlammen kwamen. Ze werden niet ongedaan gemaakt, maar dit vuur verzette zich er op de een of andere manier tegen. Ze zette nog een stap weg bij die vreselijke, brandende felheid. Haar voorhoofd prikte van het zweet en ze moest haar gezicht van de hitte afschermen met haar arm. Ze zag de zwarte massa in het midden nog maar amper terwijl die dieprood en wit begon te gloeien als extreem hete kolen. Even later waren er alleen nog spoortjes zwart te zien. Het vuur verspreidde zich over de voorgevel van het gebouw. Binnen hoorde ze geschreeuw.
Aviendha vermande zich, gromde en weefde Aarde en Lucht, waarbij ze stukken uit de grond om zich heen trok. Ze smeet die naar het vuur om het te verstikken. Ze kon de warmte er niet uit trekken, maar dat weerhield haar er niet van om wevingen te gebruiken waarmee ze voorwerpen in het vuur kon gooien. Brokken aarde met gras sisten en spetterden, bleke sprieten vergingen tot as door de afschrikwekkende hitte. Aviendha bleef werken, zwetend van inspanning en van de warmte.
In de verte hoorde ze mensen – misschien ook de wachter – roepen om emmers.
Emmers? Natuurlijk! In het Drievoudige Land was water veel te kostbaar om voor brandbestrijding te gebruiken. Daar blusten ze met zand. Maar hier gebruikten ze natuurlijk water. Aviendha zette een paar stappen achteruit, speurend naar het kronkelende riviertje dat langs het landhuis liep. Ze kon het net zien, omdat het wateroppervlak het dansende rood en oranje van de vlammen weerspiegelde. Nu al stond de hele voorkant van het landhuis in brand! Ze voelde iemand binnen geleiden: een Aes Sedai of Wijze. Hopelijk konden ze langs de achterzijde van het gebouw ontkomen. Het vuur had de hal binnen in de greep, en de kamers die daaraan grensden hadden geen eigen buitendeur.
Aviendha weefde een enorme zuil van Lucht en Water en trok een straal kristalheldere vloeistof uit de rivier naar zich toe. De waterstraal kronkelde door de lucht als het schepsel op Rhands banier, een glazige, slangachtige draak die op de vlammen beukte. Stoom steeg sissend op en dreef over haar heen.
De warmte was ontzettend en de stoom verbrandde haar huid, maar ze stopte niet. Ze trok nog meer water uit de rivier en smeet een golf ervan naar de donkere berg, die nog net zichtbaar was onder de stoom.
De hitte was zo intens! Aviendha zette een paar struikelende passen naar achteren en knarste met haar tanden, maar ging door met haar werk. Toen was er een plotselinge ontploffing, doordat een volgende zuil van water uit de rivier sprong en met een klap op het vuur belandde. Door die zuil en wat zij zelf uit de stroom putte, werd bijna de hele stroming van de rivier omgeleid. Aviendha knipperde met haar ogen. De andere zuil werd bestuurd door wevingen die ze niet kon zien, maar ze zag wel een gestalte voor een raam op de tweede verdieping staan, de hand uitgestoken en het gezicht geconcentreerd. Naeff, een van Rhands Asha’man. Ze zeiden dat hij erg sterk was met Lucht.
Het vuur had zich teruggetrokken; alleen de berg teer was nog over en straalde een grote hitte uit. De muur erachter en de toegang daarin waren een gapend, zwartgeblakerd gat geworden. Aviendha bleef water putten en dat op de verkoolde zwarte massa dumpen, hoewel ze ontzettend moe begon te worden. Voor het hanteren van zoveel water moest ze bijna alles geleiden wat ze kon. Weldra siste het water niet meer. Aviendha liet de vloed vertragen en druppelend tot stilstand komen. De grond om haar heen was een natte, zwarte puinhoop met de stank van kletsnatte as. Stukjes hout en verkoolde resten dreven op het modderige water, en de gaten waar ze aarde uit had getrokken waren ermee gevuld en vormden plassen. Ze stapte schoorvoetend naar voren en bekeek de resten van de ongelukkige soldaat. Die waren glazig en zwart, als obsidiaan, en glansden vochtig. Ze pakte een stuk verbrand hout op – door de kracht van haar waterzuil uit de muur gebroken – en porde in de massa. Hij was gestold en stevig.
‘Het Licht brande je!’ brulde een stem. Aviendha keek op. Rhand Altor beende door het onregelmatige gat aan de voorzijde van het landhuis naar buiten. Hij staarde naar de hemel en schudde met zijn vuist. ‘Mij moet je hebben! Je krijgt je oorlog snel genoeg!’
‘Rhand,’ zei Aviendha aarzelend. Overal op het veld liepen soldaten rond, met bezorgde blikken alsof ze een veldslag verwachtten. Onthutste bedienden gluurden uit ramen in het landhuis. De hele toestand met de vlammen had slechts enkele minuten geduurd. ‘Ik hou je wel tegen!’ brulde Rhand, wat kreten van schrik ontlokte aan zowel de bedienden als de soldaten. ‘Hoor je me! Ik kom je halen! Verspil je kracht maar niet! Je zult het nodig hebben!’
‘Rhand!’ riep Aviendha.
Hij verstijfde en keek toen verdwaasd naar haar. Ze ontmoette zijn blik en ze voelde zijn woede, bijna net zoals ze even daarvoor de intense vlammen had gevoeld. Hij draaide zich om en beende weg, het gebouw weer in en de zwartgeblakerde houten treden op. ‘Licht!’ riep een ongeruste stem. ‘Gebeuren dit soort dingen vaak als hij in de buurt is?’
Aviendha draaide zich om en zag een jongeman in een onbekend uniform staan toekijken. Hij was mager, met lichtbruin haar en een koperkleurige huid. Ze wist zijn naam niet meer, maar ze was er vrij zeker van dat hij een van de officiers was die Rhand mee terug had genomen na zijn ontmoeting met Rodel Ituralde. Ze wendde zich weer naar de puinhoop en hoorde in de verte soldaten bevelen roepen. Bashere was aangekomen en nam de leiding, droeg mannen op de omgeving in het oog te houden, hoewel hij hun waarschijnlijk alleen maar iets te doen wilde geven. Dit was niet het begin van een aanval. Het was gewoon weer een aanraking van de Duistere op de wereld, zoals rottend vlees, kevers en ratten die uit het niets verschenen en mannen die dood omvielen door vreemde ziekten.
‘Ja,’ zei Aviendha in antwoord op de vraag van de man, ‘het gebeurt vaak. Vaker rondom de Car’a’carn dan elders, althans. Hebben jullie onder je eigen mannen gelijksoortige dingen meegemaakt?’
‘Ik heb verhalen gehoord,’ zei hij, ‘maar ik geloofde ze nooit.’
‘Niet alle verhalen zijn overdreven,’ zei ze, kijkend naar de verkoolde resten van de soldaat. ‘De kerker van de Duistere is verzwakt.’
‘Bloedas,’ zei de jongman, en hij wendde zich af. ‘Waar heb je ons in gestort, Rodel?’ De man schudde zijn hoofd en beende weg. Basheres officiers begonnen bevelen te roepen, mannen op te trommelen om de boel op te ruimen. Zou Rhand nu uit het landhuis weggaan? Wanneer er kwade plekken verschenen, wilden mensen vaak weg. En toch voelde ze via haar binding met Rhand geen haast. Eigenlijk... leek het wel alsof hij weer was gaan liggen! De stemmingen van die man werden al even grillig als die van Elayne tijdens haar zwangerschap.
Aviendha schudde haar hoofd en begon verbrande stukken hout op te rapen om te helpen met opruimen. Terwijl ze werkte, kwam er een aantal Aes Sedai naar buiten om de schade te bekijken. De hele voorgevel van het landhuis zat onder de zwarte vlekken, en het gat waar de deur was geweest was minstens vijftien voet groot. Een van de vrouwen, Merise, keek goedkeurend naar Aviendha. ‘Jammer,’ zei ze.
Aviendha rechtte haar rug en tilde een stuk verkoold hout op, haar kleding nog steeds doornat. Met die wolken voor de zon zou het een hele tijd duren voordat ze droog was. ‘Jammer?’ vroeg ze. ‘Van het landhuis?’ De mollige heer Tellaen, eigenaar van het huis, liet zich kreunend op een kruk achter de voordeur zakken, veegde over zijn voorhoofd en schudde zijn hoofd.
‘Nee,’ zei Merise. ‘Het is jammer van jou, kind. Je vaardigheid met wevingen is indrukwekkend. Als we jou in de Witte Toren hadden, zou je inmiddels al een Aes Sedai zijn. Je wevingen zijn wat ruw, maar dat zou je snel kunnen herstellen als je werd onderwezen door zusters.’