Выбрать главу

Er klonk gesnuif en Aviendha draaide zich om. Melaine stond achter haar. De goudharige Wijze had haar armen over elkaar geslagen boven een buik die begon te zwellen van haar zwangerschap. Haar gezicht stond niet vrolijk. Hoe had Aviendha zich door die vrouw kunnen laten besluipen zonder haar te horen? Ze liet zich door haar vermoeidheid onvoorzichtig maken.

Melaine en Merise staarden elkaar een tijdje aan; toen draaide de lange Aes Sedai zich in een werveling van groene rokken om en liep weg om de bedienden die door het vuur in de val hadden gezeten te vragen of ze behoefte hadden aan Heling. Melaine keek haar na en schudde haar hoofd. ‘Onuitstaanbaar mens,’ mompelde ze. ‘En dan te bedenken hoe we ooit naar hen opkeken!’

‘Wijze?’ vroeg Aviendha.

‘Ik ben sterker dan de meeste Aes Sedai, Aviendha, en jij bent nog veel sterker dan ik. Je hebt een beheersing over wevingen waarbij de rest van ons verbleekt. Anderen moeten veel moeite doen om te leren wat bij jou komt aanwaaien. “Ruwe wevingen,” zegt ze! Ik betwijfel of een Aes Sedai, behalve misschien Cadsuane Sedai, had kunnen doen wat jij deed met die waterzuil. Om water over zo’n grote afstand te verplaatsen, moest je gebruikmaken van de eigen stroming en druk van de rivier.’

‘Heb ik dat gedaan?’ vroeg Aviendha verbaasd.

Melaine keek haar aan en snoof toen nog eens zachtjes in zichzelf.

‘Ja, dat heb je gedaan. Je hebt zoveel aanleg, kind.’

Aviendha voelde zich groeien bij de prijzende woorden; van Wijzen waren die zeldzaam, maar altijd oprecht.

‘Maar je weigert te leren,’ vervolgde Melaine. ‘Er is zo weinig tijd! Hier, ik heb nog een vraag voor je. Wat vind je van Rhand Altors voornemen om die hoge Domaanse kooplieden te ontvoeren?’ Aviendha knipperde met haar ogen, zo vermoeid dat ze moeite had met nadenken. Het was al onvoorstelbaar dat de Domani kooplieden als leiders inzetten. Hoe kon een koopman nu mensen leiden?

Moesten kooplui zich niet met hun waren bezighouden? Het was belachelijk. Zouden de natlanders ooit ophouden haar te verbazen met hun merkwaardige gebruiken? En waarom moest Melaine haar daar nu juist naar vragen?

‘Zijn plan lijkt goed, Wijze,’ zei Aviendha. ‘Maar de speren worden niet graag ingezet voor ontvoeringen. Ik denk dat de Car’a’carn beter had kunnen spreken over het bieden van bescherming – gedwongen bescherming – aan de kooplieden. De hoofdmannen zouden gunstiger hebben gereageerd op een opdracht om te beschermen in plaats van te ontvoeren.’

‘Ze zouden hetzelfde moeten doen, hoe je het ook noemt.’

‘Maar het is belangrijk hoe je iets noemt,’ zei Aviendha. ‘En er is niets oneerlijks aan als beide definities kloppen.’ Melaines ogen twinkelden en Aviendha dacht iets van een glimlach om haar lippen te zien. ‘Wat vond je verder van de bijeenkomst?’

‘Rhand Altor schijnt nog steeds te denken dat de Car’a’carn eisen kan stellen als een natlanderkoning. Dat is mijn schande. Ik heb hem niet de juiste aanpak uitgelegd.’

Melaine wuifde met haar hand. ‘Jij hebt hier geen schande. We weten allemaal hoe stijfkoppig de Car’a’carn is. De Wijzen hebben het ook geprobeerd, en geen van hen is erin geslaagd hem afdoende te onderwijzen.’

Dus dat was ook niet de reden van haar oneer in de ogen van de Wijzen. Wat dan wel? Aviendha knarsetandde gefrustreerd, en toen dwong ze zichzelf door te gaan. ‘Maar toch, hij moet eraan worden herinnerd. Steeds opnieuw. Rhuarc is een wijs en geduldig man, maar dat geldt niet voor alle stamhoofden. Ik weet dat sommige anderen zich afvragen of hun besluit om Rhand te volgen misschien een vergissing was.’

‘Dat is waar,’ zei Melaine. ‘Maar kijk naar wat er is gebeurd met de Shaido.’

‘Ik zeg niet dat ze gelijk hebben, Wijze,’ zei Aviendha. Een groep soldaten was aarzelend begonnen met een poging om de glazige, zwarte berg omhoog te wrikken. Hij leek met de grond versmolten te zijn. Aviendha dempte haar stem. ‘Het is niet goed dat ze de Car’a’carn betwijfelen, maar ze praten onderling. Rhand Altor moet beseffen dat ze niet oneindig de ene belediging na de andere van hem zullen slikken. Ze keren zich dan misschien niet tegen hem zoals de Shaido, maar ik zie bijvoorbeeld Timolan er rustig voor aan om terug te gaan naar het Drievoudige Land en de Car’a’carn en zijn hoogmoed de rug toe te keren.’

Melaine knikte. ‘Maak je geen zorgen. We zijn ons bewust van die... mogelijkheid.’

Dat betekende dat er Wijzen naar Timolan, het hoofd van de Miagoma Aiel, waren gestuurd. Het zou niet voor het eerst zijn. Wist Rhand Altor wel hoe hard de Wijzen achter zijn rug om werkten om de trouw van de Aiel te handhaven? Waarschijnlijk niet. Hij zag hen alleen als een homogene groep, aan hem gezworen, tot zijn beschikking. Dat was een van de zwakste punten van Rhand. Hij zag niet in dat Aiel, net als andere mensen, het niet leuk vonden om te worden gebruikt. De stammen waren veel minder hecht met elkaar dan hij dacht. Er waren bloedvetes voor hem terzijde geschoven. Begreep hij niet hoe ongelooflijk dat was? Zag hij niet in hoe wankel het verbond nog steeds was?

Maar hij was niet alleen een geboren natlander, hij was ook geen Wijze. Zelfs onder de Aiel waren er maar weinigen die het werk zagen dat de Wijzen op tien verschillende gebieden deden. Wat had het leven eenvoudig geleken toen ze nog Speervrouwe was! Als ze toen had geweten hoeveel er gaande was zonder dat zij het zag, zou haar hoofd hebben getold.

Melaine staarde nietsziend naar het beschadigde gebouw. ‘Een rest van een rest,’ zei ze, bijna in zichzelf. ‘En als hij ons verbrand en gebroken achterlaat, net als die planken? Wat moet er dan van de Aiel worden? Strompelen we terug naar het Drievoudige Land en gaan we door zoals voorheen? Velen zullen niet willen vertrekken. Dit land heeft veel te bieden.’

Aviendha knipperde met haar ogen bij die gewichtige woorden. Ze had zelden nagedacht over wat er zou gebeuren als de Car’a’carn eenmaal klaar met hen was. Ze was gericht op het nu, op het herwinnen van haar eer en haar werk om Rhand Altor te beschermen tijdens de Laatste Slag. Maar een Wijze kon niet alleen maar aan vandaag of morgen denken. Ze moest denken aan de jaren die voor hen lagen en aan de tijden die werden aangevoerd door de wind. Een rest van een rest. Hij had de Aiel als volk gebroken. Wat zou er van hen worden?

Melaine keek Aviendha weer aan, en haar gelaat verzachtte. ‘Ga naar de tenten, kind, om uit te rusten. Je ziet eruit als een sharadan die drie dagen op zijn buik over het zand heeft gekropen.’ Aviendha keek naar haar armen en zag daar vlokken as van de brand. Haar kleding was kletsnat en vuil, en ze vermoedde dat hetzelfde voor haar gezicht gold. Haar armen deden pijn omdat ze de hele dag met stenen had gesleept. Toen ze de vermoeidheid eenmaal tot zich liet doordringen, leek het wel alsof die zich op haar wierp als een windstorm. Ze klemde haar kiezen op elkaar en hield zich met moeite staande. Ze zou zichzelf niet te schande zetten door om te vallen! Maar ze draaide zich wel om om te vertrekken, zoals haar was opgedragen.

‘O, en Aviendha?’ riep Melaine haar na. ‘Morgen bespreken we je straf.’

Ze draaide zich geschrokken om.

‘Omdat je werk met de stenen niet af is,’ zei Melaine, kijkend naar de puinhopen. ‘En omdat je niet snel genoeg leert. Ga nu maar.’ Aviendha zuchtte. Nog een vragenronde, en nog een onverdiende straf. Om de een of andere reden hield het verband met elkaar. Maar hoe? Nu was ze te moe om erover na te denken. Ze wilde alleen maar naar bed, en ze merkte dat haar verraderlijke geest haar de zachte, weelderige matrassen in het paleis van Caemlin voorschotelde. Ze duwde die gedachte weg. Als je zo diep sliep, tussen kussens en zachte dekens, dan was je te ontspannen om wakker te worden als iemand je een keer ’s nachts probeerde te vermoorden! Hoe had ze zich door Elayne kunnen laten overhalen om in zo’n donzige valstrik te gaan slapen?