Er viel haar meteen nog een gedachte in; een verraderlijke gedachte. Een gedachte over Rhand Altor, rustend in zijn kamer. Ze kon naar hem toe gaan...
Nee! Pas als ze haar eer terug had. Ze zou niet als bedelaarster naar hem toe gaan. Ze zou naar hem toe gaan als een vrouw met eer. Aangenomen dat ze ooit kon uitvogelen wat ze verkeerd deed. Ze schudde haar hoofd en draafde naar het Aielkamp aan de rand van het veld.
12
Onverwachte ontmoetingen
Egwene liep in gedachten verzonken door de galmende gangen van de Witte Toren. Haar twee Rode begeleidsters liepen achter haar aan. Ze leken de laatste tijd een beetje bedrukt. Elaida droeg hun steeds vaker op om bij Egwene te blijven; hoewel de afzonderlijke zusters wisselden, waren er bijna altijd twee bij haar. Toch leken ze aan te voelen dat Egwene hen eerder als bedienden dan als bewaaksters zag.
Het was meer dan een maand geleden dat Siuan haar verontrustende nieuws had overgebracht in Tel’aran’rhiod, maar Egwene dacht er nog steeds over na. De gebeurtenissen waren een herinnering dat de wereld uiteenviel. Dit was een tijd waarin de Witte Toren een bron van stabiliteit zou moeten zijn. In plaats daarvan was hij verdeeld, terwijl Rhand Altors mannen zusters aan zich bonden. Hoe had Rhand zoiets kunnen toestaan? Er was overduidelijk weinig over van de jongen met wie zij was opgegroeid. Al was er natuurlijk ook weinig over van de jeugdige Egwene. De tijd dat zij twee voorbestemd leken om te gaan trouwen en in een boerderijtje in Tweewater te gaan wonen, was voorbij.
Dat zette haar merkwaardig genoeg aan het denken over Gawein. Hoe lang had ze hem al niet meer gezien, kussen stelend in Cairhien? Waar was hij nu? Was hij veilig?
Hou je hoofd erbij, hield ze zich voor. Maak eerst het stukje vloer schoon waar je mee bezig bent voordat je verdergaat met de rest van het huis. Gawein kon voor zichzelf zorgen; dat had hij in het verleden ook uitstekend gedaan. Te uitstekend, in sommige gevallen. Siuan en de anderen zouden zich met de kwestie van de Asha’man bezighouden. Het andere nieuws was veel onrustbarender. Een Verzaker, in het kamp? Een vrouw, maar een die saidin geleidde in plaats van saidar? Egwene zou ooit hebben gezegd dat het onmogelijk was. Maar ze had geesten gezien in de gangen van de Witte Toren, en die gangen leken zich elke dag te verplaatsen. Dit was gewoon weer een teken.
Ze huiverde. Halima had Egwene aangeraakt, zogenaamd om haar hoofdpijn weg te masseren. De hoofdpijn was begonnen zodra Egwene gevangen was genomen; waarom had ze er niet aan gedacht dat die misschien wel werd veroorzaakt door Halima? Wat was die vrouw nog meer van plan geweest? Over wat voor verborgen kluwens zouden de Aes Sedai nog struikelen, en welke valstrikken had ze uitgezet?
Eén deel van de vloer tegelijk. Maak schoon waar je bij kunt, en ga dan verder. Siuan en de anderen zouden zich met Halima’s plannen bezig moeten houden.
Egwenes achterste deed pijn, maar die pijn werd in toenemende mate onbelangrijk voor haar. Soms lachte ze als ze werd geslagen, soms niet. De riem deed er niet toe. De grotere pijn – wat er met Tar Valon gebeurde – was veel belangrijker. Ze knikte naar een groep in het wit gehulde Novices in de gang, en ze maakten kniksen voor haar.
Egwene fronste haar voorhoofd, maar berispte hen niet; ze hoopte alleen dat ze geen straf zouden uitlokken van de Rode zusters die haar volgden omdat ze eerbied aan Egwene betoonden. Ze was onderweg naar het kwartier van de Bruine Ajah, het gedeelte dat zich nu beneden in de vleugel bevond. Meidani had wel de tijd genomen voordat ze vrijwillig aanbood Egwene te onderwijzen. De oproep was vandaag eindelijk gekomen, weken na die eerste maaltijd bij Elaida. Vreemd genoeg had Bennae Nalsad ook aangeboden haar vandaag les te geven. Egwene had de Shienaraanse Bruine sinds dat eerste gesprek al enkele weken niet meer gezien. Ze had nog nooit twee keer van dezelfde vrouw les gehad. En toch was die naam haar vanochtend gegeven als het eerste van haar bezoekjes van vandaag. Toen ze in de oostelijke vleugel aankwam, waar nu het Bruine gedeelte van de Toren was, namen haar Rode oppassers met tegenzin stelling in de gang buiten om op haar te wachten. Elaida had waarschijnlijk liever gehad dat ze bij Egwene bleven, maar nu de Roden zo streng waren geweest in het beschermen van hun eigen grenzen, bestond er weinig kans dat een andere Ajah – zelfs de goedmoedige Bruine – een paar Rode zusters in hun kwartier binnen zou laten. Egwene versnelde haar pas toen ze het gedeelte met de bruine tegelvloeren bereikte en haastige vrouwen in onopvallende, ingetogen gewaden tegenkwam. Het zou een drukke dag worden met al die afspraken bij zusters, haar ongetwijfelde straffen en haar gewone Novicetaken van het schrobben van vloeren of ander werk. Ze kwam voor Bennaes deur aan, maar daar aarzelde ze. De meeste zusters stemden er alleen in toe om Egwene te onderwijzen wanneer hun dat werd opgedrongen, en dat was meestal een onaangename ervaring. Sommigen van Egwenes leermeesteressen mochten haar niet vanwege haar banden met de opstandelingen, anderen ergerden zich eraan hoe handig ze was met wevingen, en weer anderen werden woest als ze merkten dat Egwene hun niet de vereiste eerbied betuigde.
De ‘lessen’ waren echter de beste kansen die Egwene had om het zaad tegen Elaida te zaaien. Een daarvan had ze geplant tijdens haar eerste bezoek aan Bennae. Was het gaan ontkiemen? Egwene klopte aan en liep naar binnen toen er werd geroepen. De zitkamer lag vol met de voorwerpen van een wetenschappersbestaan. Vele stapels boeken – als kleine stadstorens – leunden tegen elkaar aan. De skeletten van verschillende schepsels waren gemonteerd in uiteenlopende stadia van constructie; de vrouw bezat genoeg botten om een dierentuin te bevolken. Egwene huiverde toen ze een volledig mensenskelet in de hoek zag staan, rechtop gehouden en verbonden met draden, en met enkele aantekeningen in zwarte inkt op de beenderen geschreven.
Er was nauwelijks ruimte om te lopen, en maar één vrije plek om te zitten.
Bennaes gecapitonneerde stoel had deuken in de armleuningen, ongetwijfeld omdat de armen van de Bruine daar gedurende talloze leessessies op de late avond hadden gerust. De lage zoldering voelde nog lager aan door de diverse gemummificeerde vogels en astronomische toestellen die eraan hingen. Egwene moest gebukt onder een model van de zon door stappen om bij de plek te komen waar Bennae door een stapel in leer gebonden boeken stond te zoeken. ‘Ah,’ zei ze toen ze Egwene opmerkte. ‘Mooi.’ Ze was slank, op het magere af, met donker haar dat grijs gestreept was van ouderdom. Ze droeg haar haren in een knot en was net als veel andere Bruine zusters gekleed in een eenvoudig gewaad, in een snit die al een eeuw of twee niet meer in zwang was.
Bennae liep naar de weelderige stoel en negeerde de hardere stoelen bij de haard, waar op allebei sinds Egwenes vorige bezoek papieren waren opgestapeld. Egwene maakte een kruk vrij door het stoffige skelet van een rat op de vloer te zetten, tussen twee stapels boeken over het bewind van Artur Haviksvleugel.
‘Nou, dan moeten we maar eens door met je onderwijs,’ zei Bennae terwijl ze achterover ging zitten.
Egwene hield haar gezicht kalm. Had Bennae zelf aangeboden Egwene weer te onderwijzen, of was ze ertoe gedwongen? Egwene kon zich indenken dat een onervaren Bruine zuster zich herhaaldelijk zou laten ompraten om een taak te vervullen die niemand anders wilde hebben.
Op Bennaes verzoek voerde Egwene een aantal wevingen uit, werk dat de vaardigheden van de meeste Novices ver oversteeg maar dat Egwene gemakkelijk afging, zelfs nu haar kracht werd gedempt door dolkwortel. Ze probeerde te achterhalen wat de Bruine zuster van de verplaatsing van haar vertrekken vond, maar Bennae – net als de meeste Bruine zusters die Egwene het had gevraagd – sprak liever niet over dat onderwerp.
Egwene deed nog een paar wevingen. Na een tijdje vroeg ze zich af wat de zin van deze afspraak eigenlijk was. Had Bennae haar tijdens haar vorige bezoek ook al niet veel van dezelfde wevingen laten uitvoeren?
‘Heel goed,’ zei Bennae, terwijl ze zichzelf een kop thee inschonk uit een pot die op een kleine kolenbrander warm werd gehouden. Ze bood Egwene niets aan. ‘Daar ben je vaardig genoeg in. Maar ik vraag me iets af. Heb je de scherpte van geest die een Aes Sedai moet hebben, het vermogen om lastige situaties het hoofd te bieden?’ Egwene zweeg, hoewel ze nadrukkelijk een kom thee voor zichzelf inschonk. Bennae zei er niets van.