‘Dat weet ik. Maar er is besloten dat ik niet mag laten merken dat ik me bewust ben van haar kennis. Als ik me nu terugtrok, zou dat aangeven dat we zijn gewaarschuwd, en dat is een van de zeer weinige voordelen die we nog hebben.’
Zo ontzettend weinig dat ze gewoon uit de Toren had moeten wegvluchten. Blijven had geen enkele zin. Dus waarom dan? Iets hield die vrouw kennelijk tegen. Iets sterks. Een belofte? ‘Meidani,’ zei Egwene, ‘ik moet weten wat je voor me achterhoudt.’ Ze schudde haar hoofd; ze keek bijna bang. Licht! dacht Egwene. Ik wil haar niet zo onder druk zetten als Elaida tijdens die avondmaaltijden doet. Egwene ging weer zitten. ‘Recht je rug, Meidani. Je bent geen angstige Novice. Je bent een Aes Sedai. Gedraag je als zodanig.’ De vrouw keek met fonkelende ogen op bij die uitdaging. Egwene knikte goedkeurend. ‘We zullen de schade die Elaida heeft aangericht herstellen, en ik zal mijn rechtmatige plek als Amyrlin innemen. Maar we hebben werk te doen.’
‘Ik kan niet...’
‘Jawel,’ zei Egwene. ‘Je kunt me best vertellen wat eraan schort. Ik vermoed dat het met de Drie Geloften te maken heeft, hoewel het Licht mag weten hoe. We kunnen om het probleem heen werken. Je kunt me niet vertéllen waarom je in de Toren bent gebleven, maar kun je het me laten zien?’
Meidani hield haar hoofd schuin. ‘Ik weet het niet. Ik zou met je naar...’ Ze liet haar mond dichtvallen. Ja, een van de Geloften voorkwam met geweld dat ze doorging. ‘Ik kan het je misschien laten zien,’ voltooide Meidani zwakjes. ‘Ik weet het niet zeker.’
‘Dan moeten we daar achter komen. Hoe gevaarlijk is het als die Rode oppassers van me achter ons aan komen?’ Meidani verbleekte. ‘Gevaarlijk.’
‘Dan zullen we ze moeten afschudden,’ zei Egwene, die nadenkend met haar nagel op de armleuning van haar reusachtige eikenhouten stoel tikte. ‘We kunnen via een andere weg het Grijze gedeelte van de Toren uit, maar als we worden gezien, kan dat lastige vragen oproepen.’
‘Er hangen veel Rode zusters rond bij de in- en uitgangen van ons kwartier,’ zei Meidani. ‘Ik vermoed dat alle Ajahs elkaar zo in de gaten houden. Het zal heel lastig worden om onopgemerkt weg te komen. Als ik alleen was, zouden ze me niet volgen, maar zodra ze jou zien...’
Verspieders die de andere Ajahkwartieren in de gaten hielden? Licht! Was het al zo erg geworden? Dat was net alsof er verkenners naar vijandelijke kampen werden gestuurd. Ze kon niet het risico nemen dat men haar zou zien vertrekken met Meidani, maar alleen gaan zou ook aandacht trekken. De Rode zusters wisten dat Egwene altijd begeleiding hoorde te hebben. Dat leverde een probleem op, en Egwene kon maar één oplossing bedenken.
Ze keek onderzoekend naar Meidani. In hoeverre kon ze haar vertrouwen? ‘Beloof je dat je Elaida niet steunt, en dat je mijn leiderschap aanvaardt?’
De vrouw weifelde, maar toen knikte ze. ‘Ja.’
‘Als ik je iets laat zien, zweer je dan dat je het aan niemand onthult voordat ik je daar toestemming voor geef?’
Meidani fronste haar voorhoofd. ‘Ja.’
Egwene nam haar besluit. Ze haalde diep adem en omhelsde de Bron. ‘Let goed op,’ zei ze, terwijl ze draden van Geest weefde. Door de dolkwortel was ze niet sterk genoeg om een Poort te openen, maar ze kon Meidani wel de wevingen leren. ‘Wat is dat?’ vroeg Meidani.
‘Dit heet een Poort,’ zei Egwene. ‘Hij wordt gebruikt om te Reizen.’
‘Reizen is onmogelijk!’ zei Meidani onmiddellijk. ‘Dat vermogen is al verloren sinds...’ Ze liet haar stem wegsterven en haar ogen werden groot.
Egwene liet de weving oplossen. Meteen omhelsde Meidani de Bron, met een vastberaden blik.
‘Denk aan de plek waar je naartoe wilt,’ zei Egwene. ‘Dit werkt alleen als je de plek vanwaar je vertrekt heel goed kent, maar ik neem aan dat je vertrouwd genoeg bent met je eigen kamers. Kies een bestemming waar waarschijnlijk niemand is; Poorten kunnen gevaarlijk zijn als ze op de verkeerde plaats opengaan.’ Meidani knikte en haar gouden knot wiebelde mee. Toen concentreerde ze zich. Ze deed op bewonderenswaardige wijze Egwenes weving na, en een Poort opende zich tussen hen in: een witte streep die de lucht spleet en openboog. Het gat bevond zich aan Meidani’s kant; Egwene zag alleen een trillende plek, als de warmtetrillingen in een woestijn. Ze liep om de Poort heen en keek door het gat in een donkere stenen gang erachter. De tegels op de vloer hadden ingetogen witte en bruine kleuren, en er waren geen vensters in zicht. Ergens onder in de Toren, vermoedde Egwene.
‘Snel,’ zei Egwene. ‘Als ik niet binnen ongeveer een uur uit je vertrekken terugkeer, gaan mijn Rode oppassers zich misschien afvragen waar ik zo lang blijf. Het is al verdacht dat juist jij me hebt laten roepen. We moeten maar hopen dat Elaida niet zorgvuldig genoeg is om zich te verwonderen over het toeval.’
‘Ja, Moeder,’ zei Meidani, die naar een tafel draafde om een bronzen lamp te pakken, waarvan de vlam flakkerde. Toen bleef ze staan. ‘Wat is er?’ vroeg Egwene. ‘Ik ben alleen maar verbaasd.’
Egwene vroeg bijna wat er zo verbazingwekkend was, maar toen zag ze het in Meidani’s ogen. Meidani was verbaasd over hoe snel ze gehoorzaamde. Ze stond ervan te kijken hoe natuurlijk het haar afging Egwene als de Amyrlin te zien. Die vrouw was nog niet helemaal over de streep, dat niet, maar ze was er dichtbij. ‘Snel,’ zei Egwene.
Meidani knikte en stapte door de Poort, en Egwene volgde. Hoewel de vloer vrij was van stof, hing in de gang de bedompte geur van stilstaande lucht. Aan de muren was niets van de versieringen te zien die je in de gangen boven zag, en het enige geluid was dat van een paar ratten die ergens rondscharrelden. Ratten. In de Witte Toren. Ooit zou dat onmogelijk zijn geweest. Het falen van de bannen was gewoon weer een onvoorstelbaar verschijnsel in een nog steeds groeiende reeks.
Dit was een gedeelte dat niet vaak aandacht kreeg van de Torenbedienden. Daarom had Meidani waarschijnlijk deze plek gekozen om de Poort te openen. Dat was allemaal goed en wel, maar ze was waarschijnlijk te voorzichtig. Het zou kostbare tijd kosten om van zo diep onder in de Toren terug te keren naar de hoofdgangen, en naar wat het ook was dat Meidani haar wilde laten zien. En dat zou ook weer problemen opleveren. Wat zou er gebeuren als andere zusters Egwene door de gangen zagen lopen zonder haar gebruikelijke geleide van wachters van de Rode Ajah?
Voordat Egwene die bezorgdheid kon uitspreken, liep Meidani weg.
Niet door de gang naar het trappenhuis, maar verder, dieper naar binnen. Egwene fronste haar voorhoofd en liep achter haar aan. ‘Ik weet niet zeker of ik het je mag laten zien,’ zei Meidani zacht. Haar rokken ruisten, en het geluid deed wel wat denken aan het zachte gescharrel van de ratten in de verte. ‘Maar ik moet je waarschuwen dat je versteld kunt staan over waar je in stapt. Het zou gevaarlijk kunnen zijn.’
Had Meidani het over lichamelijk gevaar of over politiek gevaar? Het leek erop dat Egwene al tot over haar oren in dat laatste verwikkeld was. Toch knikte ze en aanvaardde de waarschuwing in alle ernst. ‘Ik begrijp het. Maar als er iets gevaarlijks gebeurt in de Toren, dan moet ik ervan afweten. Het is niet alleen mijn recht, maar ook mijn plicht.’
Meidani zweeg. Ze leidde Egwene door de kronkelende gang, mompelend dat ze graag haar zwaardhand had willen meenemen. Hij was kennelijk in de stad om iets voor haar te doen. De gang liep in een spiraalvorm, die deed denken aan de golvende kronkelingen van het Grote Serpent zelf. Net toen Egwene ongeduldig begon te worden, bleef Meidani voor een gesloten deur staan. Hij zag er niet anders uit dan die van de tientallen bijna vergeten opslagkamers langs de hoofdgang. Meidani bracht aarzelend haar hand omhoog, en toen klopte ze scherp aan.
De deur ging meteen open en onthulde een zwaardhand met felle ogen, rossig haar en een vierkante kaak. Hij keek naar Meidani, en toen hij zich naar Egwene wendde betrok zijn gezicht. Zijn arm bewoog even, alsof hij zich er amper van kon weerhouden naar het zwaard aan zijn middel te reiken.