‘Dat zal Meidani wel zijn,’ zei een vrouwenstem in de kamer, ‘die verslag komt uitbrengen over haar ontmoeting met het meisje. Adsalan?’
De zwaardhand stapte opzij en ze zag een kleine ruimte met kisten die dienstdeden als stoelen. Binnen zaten vier vrouwen, allemaal Aes Sedai. En schokkend genoeg waren ze ieder van een andere Ajah! Egwene had vrouwen van vier verschillende Ajahs nog niet eens samen door de gangen zien lopen, laat staan samen een bespreking zien houden.
Niet een van hen was van de Rode, en alle vier waren ze Gezetenen. Seaine was een statige vrouw in een wit gewaad met zilverkleurige zomen. Ze was een Gezetene van de Witte Ajah, met dik zwart haar en donkere wenkbrauwen, die Egwene met waterige blauwe ogen gelijkmatig aankeek. Naast haar zat Doesine, een Gezetene van de Gele Ajah. Ze was slank en lang voor een Cairhiense; haar diepgekleurde gewaad was met goud geborduurd. Ze droeg saffieren in haar haren, passend bij de steen op haar voorhoofd. De Grijze zuster naast Doesine was Yukiri. Ze was een van de kleinste vrouwen die Egwene ooit had ontmoet, maar door de wijze waarop ze naar anderen keek leek ze altijd de leiding te hebben, zelfs wanneer ze vergezeld ging van een heel lange Aes Sedai. De laatste vrouw was Saerin, een Altaraanse Gezetene voor de Bruine Ajah. Net als veel Bruine zusters droeg ze onversierde gewaden, deze keer in een onopvallende, lichtbruine kleur. Haar olijfkleurige huid werd ontsierd door een litteken op haar linkerwang. Egwene wist heel weinig over haar. Van alle zusters in de kamer leek zij het minst geschokt om Egwene te zien.
‘Wat heb je gedaan?’ vroeg Seaine onthutst aan Meidani. ‘Adsalan, laat ze snel binnen,’ zei Doesine, die opstond en druk gebaarde. ‘Als er iemand langskomt en dat meisje van Alveren hier ziet...’
Meidani kromp ineen bij die strenge woorden; ja, ze zou een heleboel werk moeten verzetten voordat ze weer de uitstraling van een Aes Sedai had. Egwene stapte de kamer in voordat de norse zwaardhand haar naar voren zou trekken. Meidani volgde, en Adsalan sloeg de deur dicht. De kamer werd verlicht door twee lampen die net niet voldoende licht gaven, als om de samenzweerderige aard van het onderhoud tussen de vrouwen te benadrukken.
De kisten hadden evengoed tronen kunnen zijn, te oordelen naar de houding waarmee de vier Gezetenen erop zaten, en dus nam Egwene ook op een kist plaats. ‘Je hebt geen toestemming gekregen om te gaan zitten, meisje,’ zei Saerin kil. ‘Meidani, wat is de bedoeling van deze vertoning? Je gelofte had dit moeten voorkomen!’
‘Gelofte?’ vroeg Egwene. ‘En welke gelofte is dat dan wel?’
‘Hou je mond, meisje,’ snauwde Yukiri, die Egwene op haar rug sloeg met een pets Lucht. Het was zo’n zwakke straf dat Egwene bijna lachte.
‘Ik heb mijn gelofte niet gebroken!’ zei Meidani snel, terwijl ze naast Egwene ging staan. ‘Jullie hadden me opgedragen niemand te vertellen over deze bijeenkomsten. Nou, ik heb gehoorzaamd. Ik heb het haar niet verteld, maar laten zien.’ Er was een vonkje opstandigheid in de ogen van de vrouw te zien. Dat was goed. Egwene wist niet zeker wat hier gaande was, maar vier Gezetenen samen boden haar een ongeëvenaarde mogelijkheid. Ze had nooit verwacht de kans te krijgen om met zoveel vrouwen tegelijk te praten, en als deze bereid waren om elkaar te ontmoeten, dan trokken ze zich misschien weinig aan van de verdeling die de rest van de Toren ondermijnde.
Of was hun ontmoeting een aanwijzing van iets duisterders? Geloften waar Egwene niets van wist, bijeenkomsten in diepe gangen, een zwaardhand die de deur bewaakte... Waren deze vrouwen van vier Ajahs, of van één? Was ze per ongeluk op een nest van Zwarte zusters gestuit?
Hoewel haar hart begon te bonzen, dwong Egwene zichzelf om geen overhaaste conclusies te trekken. Als ze Zwart waren, dan was ze erbij. Zo niet, dan had ze werk te doen.
‘Dit is heel onverwacht,’ zei de kalme Seaine tegen Meidani. ‘We zullen extra behoedzaam zijn in het verwoorden van je toekomstige bevelen, Meidani.’
Yukiri knikte. ‘Ik had niet verwacht dat je zo kinderachtig zou zijn om ons uit wrok te ontmaskeren. We hadden moeten beseffen dat jij, net als wij allemaal, ervaring hebt met het ombuigen van geloften als je dat zo uitkomt.’ Wacht even, dacht Egwene. Dat klinkt naar... ‘Inderdaad,’ zei Yukiri. ‘Ik denk dat een straf voor deze overtreding gerechtvaardigd is. Maar wat moeten we doen met dat meisje dat ze heeft meegebracht? Zij heeft niet gezworen op de Staf, en dus zou het...’
‘Jullie hebben haar een vierde gelofte opgelegd, nietwaar?’ viel Egwene haar in de rede. ‘Licht! Wat haalden jullie je in je hoofd?’ Yukiri keek naar haar en Egwene voelde nog een pets van Lucht. ‘Je hebt geen toestemming gekregen om te spreken.’
‘De Amyrlin heeft geen toestemming nódig om te spreken,’ kaatste Egwene terug, terwijl ze de vrouwen strak aankeek. ‘Wat hebben jullie hier gedaan, Yukiri? Jullie verraden alles waar we voor staan! De Geloften mogen niet worden gebruikt als scheidingsmiddelen. Is deze hele Toren dan net zo waanzinnig geworden als Elaida?’
‘Het is geen waanzin,’ zei Saerin ineens, zich mengend in het gesprek. De Bruine zuster schudde haar hoofd, met meer gezag dan Egwene zou hebben verwacht van iemand van haar Ajah. ‘Het is alleen maar uit noodzaak gedaan. Zij was niet meer te vertrouwen nadat ze partij had gekozen voor de opstandelingen.’
‘Denk niet dat we ons niet bewust zijn van jouw betrekkingen met die groep, Egwene Alveren,’ zei Yukiri. De hooghartige Grijze zuster kon haar woede amper bedwingen. ‘Als wij onze zin krijgen, zul je niet meer met de zijden handschoenen van Elaida worden behandeld.’
Egwene maakte een achteloos gebaar. ‘Sus me, stel me terecht of sla me, Yukiri, en het blijft een puinhoop in de Toren. Degenen die jij zo gemakkelijk het etiket van opstandelingen opplakt, hebben daar geen schuld aan. Geheime ontmoetingen in de kelder, geloften die zonder rechtvaardiging worden opgelegd, dat zijn misdaden die minstens even ernstig zijn als de verdeling die Elaida veroorzaakt.’
‘Je moet ons niet in twijfel trekken,’ zei Seaine op rustiger toon. Ze leek bedeesder dan de anderen. ‘Soms moeten er moeilijke besluiten worden genomen. We kunnen het ons niet veroorloven om Duistervrienden onder de Aes Sedai te laten rondlopen, en er zijn maatregelen genomen om hen op te sporen. Wij hier hebben stuk voor stuk aan Meidani bewezen dat we geen vrienden van de Schaduw zijn, en dus kan het geen kwaad als we haar dwingen een eed aan ons af te leggen. Het was een redelijke stap om zeker te stellen dat we allemaal naar dezelfde doelen toewerken.’
Egwene hield haar gezicht in de plooi. Seaine had zo goed als toegegeven dat de Zwarte Ajah bestond! Egwene had dat nooit verwacht te horen uit de mond van een Gezetene, vooral niet in het bijzijn van zoveel getuigen. Dus deze vrouwen gebruikten de Eedstaf om Zwarte zusters op te sporen. Als je elke zuster afzonderlijk terzijde nam, haar geloften ontkrachtte en haar die dan opnieuw liet zweren, kon je haar vragen of ze een Zwarte was. Een wanhopige methode, maar – besloot Egwene – een gerechtvaardigde, gezien de tijden waarin ze leefden.
‘Ik geef toe dat het een redelijk plan is,’ zei Egwene. ‘Maar die vrouw een nieuwe eed laten zweren is onnodig!’
‘En als bekend is dat ze aan anderen trouw is?’ wilde Saerin weten. ‘Alleen het feit dat een vrouw geen Duistervriend is, betekent nog niet dat ze ons niet via andere wegen zal verraden.’ En die gelofte van gehoorzaamheid was waarschijnlijk de reden dat Meidani niet uit de Toren kon ontvluchten. Egwene had medelijden met die arme vrouw. Door de Aes Sedai in Salidar teruggestuurd om te verspieden in de Toren, ontdekt door deze vrouwen – waarschijnlijk – gedurende hun zoektocht naar de Zwarten, en toen was haar ware doel onthuld aan Elaida. Drie verschillende partijen, die allemaal druk op haar legden.
‘Het blijft ongepast,’ zei Egwene. ‘Maar dat kunnen we wel even terzijde schuiven. Hoe zit het met Elaida zelf? Hebben jullie vastgesteld of zij van de Zwarte is? Wie heeft jullie deze opdracht gegeven, en hoe heeft deze kliek zich gevormd?’