Выбрать главу

‘Je wilt toch zeker niet beweren dat we de Zwarte hebben gediend door Elaida te verheffen?’ vroeg Doesine.

‘Ik denk dat wij allemaal de belangen van de Schaduw dienen,’ zei Egwene scherp, ‘zolang we verdeeld blijven. Hoe denk je dat de Zwarte reageerde op het bijna geheime afzetten van een Amyrlin Zetel, gevolgd door een verdeling onder de Aes Sedai? Het zou me niet verbazen als we na enig onderzoek ontdekken dat die naamloze Zwarte zuster die jullie hebben gevonden niet de enige Duistervriend was in de groep die ernaartoe heeft gewerkt om de rechtmatige Amyrlin af te zetten.’

Hierop viel wederom een stilte in de kamer.

Saerin ging achteroverzitten en zuchtte. ‘We kunnen het verleden niet veranderen. Hoe verlicht je argumenten ook zijn, Egwene Alveren, uiteindelijk zijn ze vruchteloos.’

‘Ik ben het met je eens dat we niet kunnen veranderen wat er is gebeurd,’ zei Egwene knikkend. ‘Maar we kunnen wel naar de toekomst kijken. Hoeveel bewondering ik ook heb voor jullie werk om de Zwarte Ajah te ontmaskeren, veel bemoedigender vind ik jullie bereidheid om hierin samen te werken. In de Toren zoals hij nu is, is samenwerking tussen de Ajahs een zeldzaamheid. Ik daag jullie uit om dat op te nemen als jullie hoofddoel, om eenheid te brengen in de Witte Toren. Koste wat het kost.’

Ze stond op en verwachtte half dat een van de zusters haar zou berispen, maar ze schenen bijna te zijn vergeten dat ze spraken met een ‘Novice’ en een opstandelinge. ‘Meidani,’ zei Egwene. ‘Jij aanvaardt mij als Amyrlin.’

‘Ja, Moeder,’ zei de vrouw, en ze boog haar hoofd. ‘Dan draag ik je op om te blijven samenwerken met deze vrouwen. Ze zijn niet je vijanden, en zijn dat ook nooit geweest. Jou als verspieder terugsturen was een vergissing, en ik wou dat ik het had kunnen voorkomen. Nu je hier echter bent, kun je van nut zijn. Het spijt me dat je je toneelstukje voor Elaida moet blijven opvoeren, maar ik prijs je wel voor je moed in dat opzicht.’

‘Ik zal dienen hoe het nodig is, Moeder,’ zei ze, hoewel ze misselijk leek.

Egwene keek naar de anderen. ‘Trouw kun je beter verdienen dan afdwingen. Hebben jullie de Eedstaf hier?’

‘Nee,’ zei Yukiri. ‘Hij is lastig mee te smokkelen. We kunnen hem maar af en toe meenemen.’

‘Jammer,’ zei Egwene. ‘Ik had graag de geloften afgelegd. Maar toch wil ik dat jullie hem meteen gaan halen en Meidani bevrijden van die vierde gelofte.’

‘We zullen erover nadenken,’ antwoordde Saerin. Egwene trok haar wenkbrauw op. ‘Zoals je wilt. Maar weet wel dat zodra de Witte Toren weer heel is, de Zaal zal horen over de stap die jullie hebben genomen. Ik zou ze graag willen kunnen vertellen dat jullie gewoon voorzichtig waren, niet op zoek naar ongerechtvaardigde macht. Als jullie me in de komende dagen nodig hebben, mogen jullie me laten roepen, maar wees dan zo vriendelijk om een oplossing te bedenken voor de twee Rode zusters die me in de gaten houden. Ik wil het Reizen liever niet nog eens hoeven gebruiken in de Toren, anders onthul ik misschien te veel aan lieden die beter onwetend kunnen blijven.’

Ze liet die verklaring in de lucht hangen en liep naar de deur. De zwaardhand hield haar niet tegen, hoewel hij wel toekeek met die argwanende ogen van hem. Ze vroeg zich af wiens zwaardhand hij was. Ze dacht niet dat de zusters in deze kamer zwaardhanden hadden, hoewel ze daar niet zeker van was. Misschien hoorde hij bij een van de andere verspieders die vanuit Salidar waren gestuurd en was hij ingelijfd door Saerin en de anderen. Dat zou zijn houding verklaren.

Meidani volgde Egwene snel de kamer uit, omkijkend alsof ze verwachtte dat haar tegenwerpingen of berispingen zouden worden nageroepen. De zwaardhand trok de deur dicht. ‘Niet te geloven dat het je gelukt is,’ zei de Grijze. ‘Ze hadden je ook aan je hielen kunnen ophangen!’

‘Daar zijn ze te verstandig voor,’ zei Egwene. ‘Zij zijn de enigen in de hele verdomde Toren – behalve misschien Silviana – die iets van een hoofd op hun schouders hebben.’

‘Silviana?’ vroeg Meidani verbaasd. ‘Slaat zij je niet iedere dag?’

‘Meerdere keren per dag,’ antwoordde Egwene verstrooid. ‘Ze is erg plichtsgetrouw, niet te vergeten nadenkend. Als we er meer hadden zoals zij, zou de Toren nooit in deze situatie zijn beland.’ Meidani keek met een vreemde uitdrukking op haar gezicht naar Egwene. ‘Je bent echt de Amyrlin,’ zei ze uiteindelijk. Het was een merkwaardige opmerking. Had ze niet zojuist gezworen dat ze Egwenes gezag aanvaardde?

‘Kom mee,’ zei Egwene, die haar pas versnelde. ‘Ik moet terug, voordat de Rode zusters argwaan krijgen.’

13

Een aanbod en een afscheid

Gawein stond met zijn zwaard tegenover twee zwaardhanden. In de schuur vielen strepen licht naar binnen, en de lucht fonkelde van het stof en de stukjes stro die tijdens het gevecht waren opgeworpen. Hij schuifelde langzaam achteruit over de aangestampte aarden vloer en doorkruiste lichtvlakken. De lucht voelde warm op zijn huid. Zweetdruppeltjes liepen omlaag over zijn slapen, maar zijn greep was stevig terwijl de twee zwaardhanden op hem af kwamen.

De voorste was Sleet, een lenige man met lange armen en ruwe gelaatstrekken. In het ongelijkmatige licht in de schuur zag zijn gezicht eruit als een onafgemaakt werkstuk in de werkplaats van een beeldhouwer, met lange schaduwen over zijn ogen, een spleetje in zijn kin en een neus die krom was doordat hij gebroken was geweest en niet was Geheeld. Hij had lang haar en zwarte bakkebaarden. Hattori was behoorlijk blij geweest toen haar zwaardhand eindelijk in Dorlan was aangekomen; ze was hem kwijtgeraakt bij Dumais Bron, en zijn verhaal was van het soort waar speelmannen en barden over zongen. Sleet had urenlang gewond op de grond gelegen voordat hij koortsachtig de teugels van zijn paard had weten te pakken en zich in het zadel had getrokken. Het dier had hem trouw urenlang gedragen, bijna bewusteloos, voordat hij in een naburig dorp was aangekomen. De dorpelingen waren in de verleiding gekomen om Sleet te verkopen aan een plaatselijke groep struikrovers. Hun leider had het dorp een bezoekje gebracht en hun veiligheid beloofd als ze eventuele vluchtelingen van de veldslag die in de buurt had plaatsgevonden verraadden. Maar de dochter van de burgemeester had het voor Sleet opgenomen en haar dorpsgenoten ervan overtuigd dat die struikrovers wel Duistervrienden moesten zijn als ze op zoek waren naar gewonde zwaardhanden. De dorpelingen hadden daarop besloten Sleet te verbergen, en het meisje had hem verpleegd.

Sleet was gedwongen geweest om er tussenuit te glippen toen hij weer gezond genoeg was om te reizen; het meisje had kennelijk nogal wat genegenheid voor hem opgevat. Er werd onder de Jongelingen gefluisterd dat Sleets ontsnapping ook was ingegeven doordat hij zelf genegenheid voor dat meisje begon te voelen. De meeste zwaardhanden wisten wel beter dan aan mensen gehecht te raken. Sleet was in de nacht vertrokken, toen het meisje en haar familie sliepen, maar in ruil voor de genade van het dorp had hij de struikrovers opgespoord en ervoor gezorgd dat ze het dorp nooit meer zouden lastigvallen.

Dit was het merg van verhalen en legenden; althans, onder gewone, mindere mannen. Bij de zwaardhanden was Sleets verhaal bijna gewoon. Mannen zoals hij trokken legenden aan zoals honden vlooien aantrokken. In feite had Sleet zijn verhaal helemaal niet willen vertellen; het was pas naar buiten gekomen na vele hardnekkige vragen van de Jongelingen. Hij deed nog steeds alsof zijn overleven niets was om over te pochen. Hij was een zwaardhand. Onvoorstelbare dingen overleven, in een delirium over mijlen van ruig terrein rijden, een hele groep schurken verslaan terwijl je eigen verwondingen niet eens volledig waren genezen, het hoorde er allemaal gewoon bij als je zwaardhand was.

Gawein had eerbied voor hen. Zelfs voor de zwaardhanden die hij had gedood. Vooral voor degenen die hij had gedood. Je moest een uitzonderlijk man zijn om dit soort toewijding en waakzaamheid aan de dag te leggen. Dit soort nederigheid. Terwijl Aes Sedai de wereld manipuleerden en monsters zoals Altor alle eer kregen, deden mannen zoals Sleet in stilte het werk van helden, elke dag opnieuw. Zonder roem of erkenning. Als ze al in de herinnering bleven, dan was dat meestal alleen door hun relatie met hun Aes Sedai. Of bij andere zwaardhanden. Je vergat je eigen kameraden niet. Sleet viel aan, en zijn zwaard schoot naar voren in een rechte steek om de maximale snelheid te behalen. De Uitschietende addertong, een gewaagde aanval, doeltreffender gemaakt omdat Sleet samen met de kleine, slanke man vocht die links om Gawein heen ging. Marlesh was de enige andere zwaardhand in Dorlan, en zijn aankomst was veel minder opvallend geweest dan die van Sleet. Marlesh had tot de oorspronkelijke groep behoord van de elf Aes Sedai die waren ontkomen uit Dumais Bron, en hij was de hele tijd bij hen gebleven. Zijn eigen Aes Sedai, een knappe jonge Domaanse Groene genaamd Vasha, keek loom toe vanaf de zijkant van de schuur. Gawein pareerde zijn Uitschietende addertong met Kat danst op de muur, waarmee hij de aanval opzij mepte en in één beweging door aanviel op de benen van zijn tegenstander. Hij had echter niet de bedoeling om doel te treffen; het was een verdedigende beweging, waardoor hij in staat zou zijn een oogje op beide tegenstanders te houden. Marlesh probeerde Streling van de luipaard, maar Gawein ging over in Vouwen van de lucht, waarmee hij behoedzaam de aanval afsloeg en wachtte op een volgende van Sleet, die de gevaarlijkste van de twee was. Sleet nam een andere houding aan terwijl hij met soepele stappen en zijn zwaard naast zich, met zijn rug tegen de grote stapels stro achter in de bedompte schuur ging staan. Gawein ging over in Kat op brandend zand terwijl Marlesh Honingvogel kust de honingroos probeerde. Honingvogel was niet de juiste vorm voor zo’n aanval, want hij haalde maar zelden iets uit tegen iemand die zich uitsluitend verdedigde, maar Marlesh was het overduidelijk beu om te worden afgehouden. Hij begon ongeduldig te worden. Gawein kon daar gebruik van maken. Sleet kwam weer naar hem toe. Gawein bracht zijn zwaard in een verdedigende houding naar achteren toen de zwaardhanden allebei op hem afkwamen. Hij zette onmiddellijk in met Appelbloesems in de wind. Zijn kling fonkelde drie keer, en Marlesh werd met grote ogen achteruit gedreven. Marlesh vloekte en sprong naar voren, maar Gawein bracht zijn zwaard omhoog vanuit de vorige vorm en ging soepel over in Dauw van de tak schudden. Hij stapte naar voren met een reeks van zes scherpe aanvallen, drie bij elke tegenstander, en hij sloeg Marlesh achteruit en tegen de grond – de man was te snel in het gevecht teruggestapt – waarna hij Sleets wapen tweemaal opzij dwong en eindigde met zijn kling tegen de hals van zijn tegenstander.