De twee zwaardhanden keken Gawein geschokt aan. Ze hadden hem ongeveer net zo aangekeken toen Gawein hen de vorige keer had verslagen, en die keer daarvoor. Sleet droeg een Reigerzwaard en was in de Witte Toren bijna befaamd om zijn kundigheid. Ze zeiden dat hij zelfs Lan Mandragoran in twee van de zeven gevechten had verslagen toen Mandragoran nog oefengevechten met andere zwaardhanden hield. Marlesh was niet zo bekend als zijn metgezel, maar hij was toch een volledig opgeleide en vaardige zwaardhand, en geen gemakkelijke tegenstander.
Maar Gawein had gewonnen. Alweer. Alles leek zo eenvoudig tijdens een oefengevecht. De wereld werd verkleind – samengedrukt als bessen waar het sap uit werd geknepen – tot iets wat van dichtbij kleiner en gemakkelijker te overzien was.
Alles wat Gawein ooit had gewild, was Elayne beschermen. Hij wilde Andor verdedigen. Misschien leren om een beetje meer zoals Galad te zijn.
Waarom kon het leven niet zo eenvoudig zijn als een zwaardgevecht? Je tegenstanders waren duidelijk en stonden voor je. De beloning was ook duidelijk: overleven. Als mannen vochten, maakten ze contact. Je werd broeders tijdens het uitwisselen van slagen. Gawein trok zijn kling terug, stapte achteruit en stopte het wapen weg. Hij stak zijn hand uit naar Marlesh, die hem aanpakte en hoofdschuddend overeind kwam. ‘Je bent bijzonder, Gawein Trakand. Net een schepsel van licht, kleur en schaduw als je beweegt. Ik voel me bijna een kleuter met een stok als ik tegenover jou sta.’ Sleet zei niets terwijl hij zijn eigen zwaard wegstak, maar hij knikte wel eerbiedig naar Gawein, net als na de vorige twee gevechten. Hij was een man van weinig woorden. Daar hield Gawein wel van. In de hoek van de schuur stond een vat met water, en de mannen liepen ernaartoe. Corbet, een van de Jongelingen, doopte er snel een lepel in en gaf die aan Gawein. Gawein gaf hem door aan Sleet. De oudere man knikte opnieuw en dronk, terwijl Marlesh een beker van de stoffige vensterbank pakte en hem vol water schepte. ‘Ik bedoel maar, Trakand,’ vervolgde de kleine man, ‘dat we een zwaard voor je zullen moeten vinden met een paar reigers erop. Niemand zou het tegen je moeten opnemen zonder te weten waar hij aan begint!’
‘Ik ben geen zwaardmeester,’ zei Gawein rustig, terwijl hij de lepel weer van de haakneuzige Sleet aannam en water dronk. Het was lauw, en dat voelde lekker. Minder schokkend, en natuurlijker. ‘Jij hebt Hammar gedood, nietwaar?’ vroeg Marlesh. Gawein weifelde. De rust en eenvoud van het gevecht begon al te verpieteren. ‘Ja.’
‘Nou, dan ben je een zwaardmeester,’ concludeerde Marlesh. ‘Je had zijn zwaard moeten meenemen toen hij viel.’
‘Dat was ongepast,’ zei Gawein. ‘Bovendien had ik geen tijd om beloningen mee te nemen.’
Marlesh lachte alsof hij een grapje had gemaakt, hoewel dat niet Gaweins bedoeling was geweest. Hij keek naar Sleet, die hem met nieuwsgierige ogen aankeek.
Een geruis van rokken kondigde aan dat Vasha eraan kwam. De Groene zuster had lang zwart haar en opvallende groene ogen die soms bijna katachtig leken. ‘Ben je uitgespeeld, Marlesh?’ vroeg ze met een lichte Domaanse tongval.
Marlesh grinnikte. ‘Je zou blij moeten zijn om me te zien spelen, Vasha. Ik meen me te herinneren dat mijn “spelen” je op het slagveld een paar keer heeft gered.’
Ze snoof en trok haar wenkbrauw op. Gawein had maar zelden een Aes Sedai en zwaardhand gezien die zo ontspannen met elkaar omgingen als deze twee. ‘Kom,’ zei ze, terwijl ze zich omdraaide en naar de geopende schuurdeur liep. ‘Ik wil kijken waarom Narenwin en de anderen zo lang binnen blijven. Volgens mij worden er beslissingen genomen.’
Marlesh haalde zijn schouders op en gooide de beker naar Corbet. ‘Wat ze ook beslissen, ik hoop dat het over verhuizen gaat. Ik vind het niks om hier in de stad te blijven zitten terwijl die soldaten naar ons toe sluipen. Als de sfeer in het kamp nog gespannener wordt, loop ik misschien wel weg naar de ketellappers.’ Gawein knikte. Het was weken geleden dat hij het voor het laatst had aangedurfd om de Jongelingen op strooptocht te sturen. Brins zoekgroepen kwamen steeds dichter bij de stad, en daardoor konden zijn mannen steeds minder vaak uitrijden. Vasha liep de deur uit, maar Gawein hoorde haar nog zeggen: ‘Soms praat je echt als een kind.’ Marlesh haalde zijn schouders op, wuifde ten afscheid naar Gawein en Sleet en stapte naar buiten. Gawein schudde zijn hoofd, vulde de lepel bij en dronk nog wat water. ‘Die twee doen me soms echt denken aan een broer en zus.’ Sleet glimlachte.
Gawein zette de lepel terug, knikte naar Corbet en wilde weglopen. Hij wilde kijken bij het avondmaal van de Jongelingen, om zich ervan te overtuigen dat het er ordelijk aan toeging. Sommige jongens hielden oefengevechten terwijl ze hoorden te eten. Maar voor hij kon vertrekken, pakte Sleet zijn arm vast. Gawein keek verbaasd om.
‘Hattori heeft maar één zwaardhand,’ zei de man met zijn hese, zachte stem.
Gawein knikte. ‘Dat is niet ongehoord voor een Groene.’
‘Het is niet omdat ze er niet meer wil,’ zei Sleet. ‘Jaren geleden, toen ze mij bond, zei ze dat ze er alleen iemand bij zou nemen als ik hem waardig genoeg vond. Ze vroeg me te zoeken. Ze denkt niet veel over dit soort dingen na. Te druk met andere zaken.’
Het zal wel, dacht Gawein, die zich afvroeg waarom Sleet hem dit vertelde.
Sleet draaide zich om en keek Gawein in de ogen. ‘Het heeft meer dan tien jaar geduurd, maar nu heb ik een waardig iemand gevonden. Ze zal je nu meteen binden, als je dat wilt.’ Gawein keek Sleet verbaasd aan. De slungelige man was weer gehuld in zijn van kleur veranderende mantel, met onopvallende bruine en groene kleding eronder. Anderen klaagden dat Sleet er vanwege zijn lange haar en bakkebaarden havelozer uitzag dan een zwaardhand betaamde. Maar ‘haveloos’ was niet het juiste woord voor deze man. Ruig, misschien, maar van nature. Als ongeslepen edelstenen of een verweerde – maar sterke – eik. ‘Ik voel me vereerd, Sleet,’ zei Gawein. ‘Maar ik ben naar de Witte Toren gekomen om me te bekwamen in de Andoraanse gebruiken, niet omdat ik zwaardhand wilde worden. Mijn plek is naast mijn zuster.’ En als iemand me al gaat binden, dan is het Egwene. ‘Dat zijn je redenen geweest om te komen,’ zei Sleet, ‘maar die redenen zijn er niet meer. Je hebt in onze oorlog gestreden, je hebt zwaardhanden gedood en de Toren verdedigd. Je bent een van ons. Je hoort bij ons.’