Выбрать главу

Gawein weifelde.

‘Je bent zoekende,’ zei Sleet. ‘Als een havik, hier en daar kijkend, terwijl je probeert te besluiten of je moet rusten of jagen. Uiteindelijk zul je het vliegen moe worden. Sluit je bij ons aan, word een van ons. Je zult zien dat Hattori een goede Aes Sedai is. Wijzer dan de meesten, veel minder geneigd tot ruziën of domheid dan veel anderen in de Toren.’

‘Ik kan niet, Sleet,’ zei Gawein hoofdschuddend. ‘Andor...’

‘Hattori wordt niet beschouwd als invloedrijk in de Witte Toren,’ zei Sleet. ‘De anderen malen maar zelden om wat zij doet. Om jou te krijgen, zou ze zich laten toewijzen aan Andor. Je zou het allebei kunnen hebben, Gawein Trakand. Denk er eens over na.’ Gawein weifelde opnieuw, maar toen knikte hij. ‘Goed dan. Ik zal erover nadenken.’

Sleet liet zijn arm los. ‘Meer kan ik niet vragen.’ Gawein wilde weglopen, maar toen bleef hij staan en keek in de stoffige schuur om naar Sleet. Hij maakte een kort gebaar naar Corbet: loop naar buiten en houd een oogje in het zeil, betekende het. De Jongeling knikte gretig; hij was een van de jongsten, altijd op zoek naar dingen waarmee hij zich kon bewijzen. Hij zou de deuren in het oog houden en waarschuwen als er iemand naderde. Sleet keek nieuwsgierig toe toen Corbet met zijn hand op zijn zwaard bij de deur ging staan. Toen stapte Gawein naar voren en sprak op gedempte toon, zodat Corbet hem niet kon horen. ‘Wat vind jij van wat er in de Toren is gebeurd, Sleet?’

De ruige man fronste zijn voorhoofd, stapte achteruit en leunde tegen de binnenmuur van de schuur. Met een achteloze beweging wierp Sleet een blik uit het raam om zeker te weten dat daar niemand stond af te luisteren.

‘Het is niet best,’ antwoordde hij uiteindelijk zacht. ‘Zwaardhanden horen niet tegen zwaardhanden te vechten. Aes Sedai horen niet tegen Aes Sedai te vechten. Dat zou nooit mogen gebeuren. Nu niet. Nooit niet.’

‘Maar het is wel gebeurd,’ zei Gawein. Sleet knikte.

‘En nu hebben we twee verschillende groepen Aes Sedai,’ vervolgde Gawein, ‘met twee verschillende legers die elkaar aanvallen.’

‘Hou je gewoon gedeisd,’ zei Sleet. ‘Het gaat er verhit aan toe in de Toren, maar er zijn ook verstandige vrouwen bij. Zij zullen de juiste weg wel kiezen.’

‘En die is?’

‘Er een einde aan maken,’ zei Sleet. ‘Door te doden als het nodig is, met andere middelen als het mogelijk is. Niets is deze verdeling waard. Niets.’ Gawein knikte.

Sleet schudde zijn hoofd. ‘De sfeer in de Toren beviel mijn Aes Sedai niet. Ze wilde er weg. Ze is wijs... wijs en sluw. Maar ze heeft weinig invloed, dus de anderen luisteren niet naar haar. Aes Sedai. Soms lijkt het wel alsof ze er alleen maar om geven wie de meeste macht heeft.’

Gawein boog zich verder naar voren. Je hoorde maar zelden mensen praten over de status en invloed van Aes Sedai. Ze hadden geen rangen zoals in een leger, maar ze wisten allemaal instinctief wie van hen de leiding had. Hoe werkte dat? Sleet scheen er enig begrip van te hebben, maar hij ging er niet op door, dus het zou voorlopig een raadsel moeten blijven.

‘Hattori is ontkomen,’ vervolgde Sleet zachtjes. ‘Ze ging op die missie naar Altor, zonder te weten hoe diep die ging. Ze wilde alleen maar weg uit de Toren. Verstandige vrouw.’ Hij zuchtte, rechtte zijn rug en legde zijn hand op Gaweins schouder. ‘Hammar was een goed mens.’

‘Dat klopt,’ zei Gawein met een naar gevoel in zijn buik. ‘Maar hij zou je hebben gedood,’ zei Sleet. ‘Hij zou je netjes en snel hebben gedood. Hij was degene die aanviel, niet jij. Hij begreep waarom je deed wat je deed. Niemand nam die dag goede besluiten. Er vielen geen goede besluiten te nemen.’

‘Ik...’ Gawein knikte enkel. ‘Dank je.’

Sleet trok zijn hand terug en liep naar de deur. Hij keek echter nog een keer om. ‘Sommigen zeggen dat Hattori voor mij terug had moeten komen,’ zei hij. ‘Die Jongelingen van je, die denken dat ze me in de steek heeft gelaten bij Dumais Bron. Dat is niet zo. Ze wist dat ik nog leefde. Ze wist dat ik pijn had, maar ze vertrouwde erop dat ik mijn plicht zou doen terwijl zij die van haar deed. Ze moest de Groenen gaan vertellen wat er bij Dumais Bron was gebeurd, wat de werkelijke bevelen van de Amyrlin ten aanzien van Altor inhielden. Ik moest overleven. We deden onze plicht. Maar zodra die boodschap was overgebracht, zou ze me zijn komen halen als ze niet had gevoeld dat ik al onderweg was. Wat het ook had gekost. En dat weten we allebei.’

Daarna vertrok hij. Gawein bleef staan nadenken over die vreemde laatste woorden. Sleet was vaak een merkwaardige kerel als je met hem sprak. Hoe lenig hij ook was als zwaardvechter, gesprekken met hem verliepen nooit soepel.

Gawein schudde zijn hoofd, liep de schuur uit en onthief Corbet van zijn wachtdienst. Hij zou nooit Hattori’s zwaardhand worden. Het aanbod was heel even verleidelijk geweest, maar alleen als ontsnapping van zijn problemen. Hij wist dat hij niet gelukkig zou zijn als haar zwaardhand, of van wie dan ook, behalve die van Egwene. Hij had Egwene alles beloofd wat ze wilde. Alles wat ze wilde, zolang het Andor of Elayne maar niet schaadde. Licht, hij had haar beloofd dat hij Altor niet zou doden. Althans, niet voordat hij met zekerheid kon bewijzen dat de Draak zijn moeder had vermoord. Waarom zag Egwene niet in dat de man met wie zij was opgegroeid een monster was geworden, verwrongen door de Ene Kracht? Altor moest worden uitgeschakeld. Het zou voor hen allemaal het beste zijn.

Gawein balde en ontspande zijn vuisten en beende door het dorp, wensend dat hij de vrede en rust van het zwaardgevecht kon laten aanhouden in de rest van zijn leven. In de lucht hingen de zware geuren van koeien en mest uit de schuren; hij zou blij zijn als hij terug was in een echte stad. Door de afmetingen en afgelegen locatie was Dorlan dan misschien een goede schuilplaats, maar Gawein had veel liever gehad dat Elaida een minder riekende plek had gekozen om de Jongelingen onder te brengen. Zijn kleding zou de geur van het vee mogelijk voor de rest van zijn leven meedragen, aangenomen dat het opstandelingenleger hen in de komende paar weken niet ontdekte en afslachtte.

Hij schudde zijn hoofd terwijl hij het huis van de burgemeester naderde. Het gebouw van twee verdiepingen hoog had een puntdak en stond in het midden van het dorp. De grootste groep Jongelingen kampeerde op het veldje erachter. Ooit hadden daar zwarte bessen gegroeid, maar door de te warme zomer gevolgd door de gure winter waren de struiken doodgegaan. Ze waren slechts een van de vele slachtoffers in de aanloop naar een nog strengere winter in dit jaar. Het veldje was niet de beste plek om te kamperen – de mannen klaagden doorlopend omdat ze doorns van de bessenstruiken uit hun huid moesten peuteren – maar het lag dicht bij het midden van het dorp en tegelijkertijd enigszins beschut. Een paar doorns waren dat gemak wel waard.

Om op het veldje te komen, moest Gawein het ongeplaveide dorpsplein oversteken en langs een kanaal lopen dat langs de voorzijde van het burgemeestershuis stroomde. Hij knikte naar een groep vrouwen die daar bezig was met het wassen van kleding. De Aes Sedai hadden hen gerekruteerd om de was voor de zusters en voor Gaweins officiers te doen. Ze kregen weinig betaald voor zoveel werk, en Gawein stopte de vrouwen het weinige toe wat hij uit zijn eigen zak kon missen; een gebaar waarom hij door Narenwin Sedai was uitgelachen, maar dat dankbaar was aanvaard door de dorpsvrouwen. Gaweins moeder had hem altijd geleerd dat arbeiders de ruggengraat van een koninkrijk vormden. Als je hen brak, merkte je al snel dat je je niet meer kon bewegen. De mensen in dit dorp waren dan misschien geen onderdanen van zijn zus, maar hij wilde niet dat zijn soldaten misbruik van hen maakten.