Maar wie was er geschikter om straks te vallen? Misschien was geen van de zusters bereid geweest haar hals te wagen door die rang aan te nemen. Een jongere vrouw, zoals Egwene, zou de volmaakte pion zijn.
Gawein vermande zich en haastte zich de keuken uit, achter de Aes Sedai aan. Hij stapte het late middaglicht in en zag Vasha met open mond naar Katerine staren. Kennelijk was Gawein niet de enige die geschokt was over de plotselinge terugkeer van de Rode zuster. Gawein greep Tando, een van de Jongelingwachters aan de voorzijde van het gebouw, bij zijn arm. ‘Heb jij haar naar binnen zien gaan?’ De jonge Andoraan schudde zijn hoofd. ‘Nee, heer. Een van de mannen binnen meldde dat hij haar bij de andere Aes Sedai had gezien. Ze kwam ineens van de zolder, kennelijk. Maar de wachters weten geen van allen hoe ze is binnengekomen!’
Gawein liet de soldaat los en draafde achter Katerine aan. Hij haalde de vrouwen midden op het stoffige dorpsplein in. Alle drie wendden ze hun leeftijdloze gezichten naar hem toe, met gelijksoortige boze, fronsende uitdrukkingen.
Covarla’s ogen stonden het strengst, maar het kon Gawein niet schelen of ze hem de Jongelingen zouden afnemen of vastbonden met Lucht. Vernedering deed er niet toe. Slechts één ding deed ertoe. ‘Is het waar?’ vroeg hij. Toen, met een grimas, legde hij wat eerbied in zijn stem. ‘Alstublieft, Katerine Sedai. Is het waar wat ik u hoorde zeggen over de opstandelingen en hun Amyrlin?’ Ze keek hem schattend aan. ‘Ik denk eigenlijk dat het wel goed is om dit nieuws door te geven aan je soldaten. Ja, de Amyrlin van de opstandelingen is gevangengenomen.’
‘En haar naam?’ vroeg Gawein.
‘Egwene Alveren,’ zei Katerine. ‘Laat de geruchten voor de verandering maar eens de waarheid verspreiden.’ Ze knikte met een ruk naar hem en liep door, waarbij ze haar gesprek met de andere twee voortzette. ‘Gebruik wat ik jullie heb geleerd. De Amyrlin staat erop dat de strooptochten worden opgevoerd, en die wevingen zouden jullie een ongeëvenaarde beweeglijkheid moeten geven. Maar wees niet verbaasd als de opstandelingen je daden voorzien. Ze weten dat we hun zogenaamde Amyrlin hebben, en ze hebben waarschijnlijk wel in de gaten dat we ook de nieuwe wevingen kennen. Het zal niet lang duren voordat iedereen kan Reizen. Gebruik het voordeel dat je is gegeven voordat het afstompt.’
Gawein luisterde amper. Een deel van hem was geschokt. Reizen? Iets uit de legenden! Hield Garet Brin zo zijn leger bevoorraad?
Maar het grootste gedeelte van Gaweins geest was nog verdoofd. Siuan Sanche was gesust en voorgedragen voor terechtstelling, en zij was eenvoudigweg een afgezette Amyrlin. Wat zouden ze doen met een valse Amyrlin, de leidster van een opstandelingengroepering? De halve dag aan het janken van de pijn...
Egwene werd gefolterd. Ze zou worden gesust! Waarschijnlijk was dat al gebeurd. Daarna zou ze worden terechtgesteld. Gawein keek de drie weglopende Aes Sedai na. Toen draaide hij zich langzaam om, merkwaardig kalm, en legde zijn hand op het gevest van zijn zwaard.
Egwene zat in de nesten. Hij knipperde met zijn ogen, staand op het plein, met het geloei van vee in de verte en kabbelend water in het kanaal naast hem. Egwene zou worden terechtgesteld.
Waar ligt je trouw, Gawein Trakand?
Hij liep door het dorp, met vreemd zelfverzekerde passen. De Jongelingen zouden onbetrouwbaar zijn in een actie tegen de Witte Toren. Hij kon hen niet gebruiken om een reddingsactie op touw te zetten. Maar hij zou het in zijn eentje waarschijnlijk ook niet redden. Dan bleef er nog maar één optie over.
Tien minuten later was hij in zijn tent, waar hij zorgvuldig zijn zadeltassen inpakte. De meeste van zijn spullen zouden hier moeten blijven. Er waren afgelegen voorposten van verkenners, die hij vaker voor verrassingsinspecties had bezocht. Dat zou een goed uitvlucht zijn om het kamp te verlaten. Hij mocht geen argwaan wekken. Covarla had gelijk. De Jongelingen volgden hem. Ze keken naar hem op. Maar ze waren niet van hem. Ze behoorden toe aan de Witte Toren, en als de Amyrlin dat wenste, zouden ze zich even snel tegen hem keren als hij zich zelf tegen Hammar had gekeerd. Als een van hen lucht kreeg van zijn bedoelingen, dan zou hij geen honderd meter het kamp uit komen.
Hij sloot de zadeltassen en snoerde ze vast. Dat zou genoeg moeten zijn. Hij stapte de tent uit, slingerde de tassen over zijn schouder en liep naar de piketlijnen. Onderweg wenkte hij Rajar, die een groep soldaten enkele geavanceerde zwaardtechnieken voordeed. Rajar gaf een andere man de leiding en haastte zich naar Gawein toe, waarbij hij fronsend naar de zadeltassen keek. ‘Ik ga de vierde voorpost inspecteren,’ meldde Gawein. Rajar keek naar de hemel; het begon al te schemeren. ‘Zo laat nog?’
‘De vorige keer ben ik ’s morgens gekomen,’ zei Gawein. Vreemd, dat zijn hart niet tekeerging. Kalm en gelijkmatig. ‘En die keer daarvoor was het ’s middags. Maar ’s avonds bestaat de meeste kans dat ze worden overvallen, als het nog licht genoeg is om aan te vallen maar zo laat dat de mannen moe zijn, en loom van hun maaltijd.’ Rajar knikte en liep met Gawein mee. ‘Het Licht weet dat we nu behoefte hebben aan waakzame verkenners,’ beaamde hij. Brins eigen verkenners waren uitgereden naar dorpen op nog geen halve dag rijden van Dorlan. ‘Ik zal een geleide voor je regelen.’
‘Niet nodig,’ zei Gawein. ‘De vorige keer zag Voorpost Vier me al van een halve mijl afstand aankomen. Een geleide werpt te veel stof op. Ik wil zien hoe scherp hun ogen zijn als er maar één ruiter nadert.’
Rajar fronste opnieuw zijn voorhoofd.
‘Mij overkomt niets,’ zei Gawein, met een geforceerde, droge glimlach. ‘Rajar, dat weet je best. Wat is er? Ben je bang dat ik word ontvoerd door struikrovers?’
Rajar ontspande zich en grinnikte. ‘Jij? Ze vangen nog eerder Sleet. Goed dan. Maar zorg dat je een boodschapper naar me toe stuurt als je terug bent in het kamp. Als je niet terugkomt, lig ik de halve nacht wakker van ongerustheid.’
Dan spijt het me dat ik je van je slaap zal beroven, mijn vriend, dacht Gawein, terwijl hij knikte. Rajar rende terug naar de oefengevechten, en Gawein was al snel buiten het kamp en maakte Tarters kluister los terwijl een dorpsjongen – die dienstdeed als stalknecht – zijn zadel haalde.
‘Je ziet eruit als een man die een besluit heeft genomen,’ zei een rustige stem ineens.
Gawein draaide zich om en bracht zijn hand naar zijn zwaard. Een van de schaduwen vlakbij bewoog. Toen hij beter keek, zag hij de gestalte van een beschaduwde man met een kromme neus. Die vervloekte zwaardhandmantels!
Gawein probeerde achteloosheid te veinzen, net als bij Rajar. ‘Blij om iets te doen te hebben,’ zei hij, zich afwendend van Sleet toen de stalknecht aankwam. Gawein gooide hem een koperstuk toe en pakte het zadel aan, waarna hij de jongen wegstuurde. Sleet bleef toekijken vanuit de schaduw van een grote den terwijl Gawein het zadel op Tarters rug legde. De zwaardhand wist het. Gaweins toneelstukje had alle anderen bedot, maar hij voelde aan dat het bij deze man niet werkte. Licht! Zou hij dan nog een man die hij hoogachtte moeten doden?
Het Licht brande je, Elaida! Het Licht brande je, Siuan Sanche, en je hele Toren. Hou op mensen te gebruiken. Hou op mij te gebruiken!
‘Wanneer zal ik je mannen laten weten dat je niet meer terugkomt?’ vroeg Sleet.
Gawein trok de zadelriem aan en wachtte tot zijn paard uitademde. Hij bekeek Tarter fronsend. ‘Ga je me niet tegenhouden?’ Sleet grinnikte. ‘Ik heb vandaag drie keer tegen je gevochten en niet één keer gewonnen, ook al werd ik bijgestaan door een goede vechter. Je ziet eruit als een man die zal doden als het nodig is, en ik heb niet zo’n grote wens om te sterven als sommige mensen misschien denken.’
‘Je zou tegen me vechten als je dacht dat het nodig was,’ zei Gawein, die eindelijk de zadelriem aansnoerde en de tassen op het paard tilde en vastbond. Tarter snoof. Het paard hield er niet van om extra gewicht te dragen. ‘Je zou er zelfs voor sterven. Als je me aanviel, zelfs als ik je zou doden, dan zou dat lawaai maken. Ik zou nooit kunnen uitleggen waarom ik een zwaardhand had gedood. Je zou me kunnen tegenhouden.’
‘Dat is waar,’ beaamde Sleet.
‘Waarom laat je me dan gaan?’ vroeg Gawein, die om de ruin heen liep en de teugels pakte. Hij keek in die beschaduwde ogen en dacht een heel flauwe glimlach te zien op de lippen eronder. ‘Misschien bevalt het me wel om eens een man te zien die ergens om geeft,’ zei Sleet. ‘Misschien hoop ik wel dat je echt kunt helpen hieraan een einde te maken. Misschien ben ik wel in een luie bui en is mijn geest geknakt door zoveel nederlagen. Ik hoop dat je vindt wat je zoekt, jonge Trakand.’ En met ruisende mantel trok Sleet zich terug en vervaagde in de duisternis van de invallende nacht. Gawein zwaaide zich in het zadel. Er was maar één plek die hij kon bedenken waar hij hulp zou kunnen vinden om Egwene te redden.
Met een schop van zijn hielen liet hij Dorlan achter zich.