Выбрать главу

‘Je zou tegen me vechten als je dacht dat het nodig was,’ zei Gawein, die eindelijk de zadelriem aansnoerde en de tassen op het paard tilde en vastbond. Tarter snoof. Het paard hield er niet van om extra gewicht te dragen. ‘Je zou er zelfs voor sterven. Als je me aanviel, zelfs als ik je zou doden, dan zou dat lawaai maken. Ik zou nooit kunnen uitleggen waarom ik een zwaardhand had gedood. Je zou me kunnen tegenhouden.’

‘Dat is waar,’ beaamde Sleet.

‘Waarom laat je me dan gaan?’ vroeg Gawein, die om de ruin heen liep en de teugels pakte. Hij keek in die beschaduwde ogen en dacht een heel flauwe glimlach te zien op de lippen eronder. ‘Misschien bevalt het me wel om eens een man te zien die ergens om geeft,’ zei Sleet. ‘Misschien hoop ik wel dat je echt kunt helpen hieraan een einde te maken. Misschien ben ik wel in een luie bui en is mijn geest geknakt door zoveel nederlagen. Ik hoop dat je vindt wat je zoekt, jonge Trakand.’ En met ruisende mantel trok Sleet zich terug en vervaagde in de duisternis van de invallende nacht. Gawein zwaaide zich in het zadel. Er was maar één plek die hij kon bedenken waar hij hulp zou kunnen vinden om Egwene te redden.

Met een schop van zijn hielen liet hij Dorlan achter zich.

14

Een kist gaat open

‘Dus dit is zo’n Schaduwziel,’ zei Sorilea. De grijsharige Wijze liep om de gevangen Semirhage heen en keek peinzend m^r naar haar. Uiteraard had Cadsuane geen angst verwacht van iemand zoals Sorilea. De Aielse vrouw was een taai schepsel, als een standbeeld dat storm na storm had doorstaan, geduldig in de wind. Onder de Aiel was deze Wijze een werkelijk toonbeeld van kracht. Ze was pas kortgeleden bij het landhuis aangekomen, samen met degenen die Altor een verslag uit Bandar Eban hadden overhandigd.

Cadsuane had verwacht vele dingen aan te treffen onder de Aiel die Rhand Altor volgden: vurige krijgers, vreemde gebruiken, eer en trouw, onervarenheid met fijnzinnigheid en politiek. Ze had gelijk gehad. Maar één ding had ze beslist niet verwacht te vinden, en dat was een gelijke. En al helemaal niet in een Wijze die amper kon geleiden. Toch was dat vreemd genoeg hoe ze de Aielvrouw met haar leerachtige gezicht bezag.

Niet dat ze Sorilea vertrouwde. De Wijze had haar eigen doelstellingen, en die kwamen misschien niet geheel overeen met die van Cadsuane. Maar ze vond Sorilea kundig, en er waren tegenwoordig jammerlijk weinig mensen in de wereld die dat stempel verdienden. Semirhage kromp plotseling ineen, en Sorilea hield haar hoofd schuin. Deze keer zweefde de Verzaker niet; ze stond rechtop in haar stijve bruine gewaad, haar korte donkere haar warrig omdat het niet was geborsteld. Ze straalde nog altijd superioriteit en gezag uit. Net als Cadsuane in gelijksoortige omstandigheden zelf zou hebben gedaan.

‘Wat zijn dat voor wevingen?’ vroeg Sorilea met een handgebaar. De wevingen waar ze naar verwees waren er de oorzaak van dat Semirhage af en toe grimaste.

‘Een eigen trucje van mij,’ zei Cadsuane, die de wevingen ongedaan maakte en opnieuw uitvoerde om te laten zien hoe het moest. ‘Ze geven elke paar minuten een geluid in de oren van je gevangene ten gehore en schijnen een lichtje in haar ogen, waardoor ze niet kan slapen.’

‘Je hoopt haar zo uit te putten dat ze gaat praten,’ zei Sorilea, kijkend naar de Verzaker.

Semirhage was natuurlijk afgeschermd zodat ze hen niet kon horen. Ondanks twee nachten zonder fatsoenlijke nachtrust droeg het gezicht van de vrouw een serene uitdrukking en waren haar ogen open, hoewel ze geblokkeerd werden door gloeilichtjes. Ze had waarschijnlijk een of ander kunstje geleerd om te helpen de uitputting op afstand te houden.

‘Ik betwijfel of het haar zal breken,’ gaf Cadsuane toe. ‘Poeh! Ze vertrekt amper een spier.’ Zij, Sorilea en Bair – een Wijze op leeftijd zonder vermogen tot geleiden – waren de enigen in de kamer. De Aes Sedai die het schild rondom Semirhage in stand hielden, zaten op de gang.

Sorilea knikte. ‘Een Schaduwziel laat zich niet zo gemakkelijk manipuleren. Maar toch is het wijs van je om het te proberen, gezien je... beperkingen.’

‘We kunnen met de Car’a’carn gaan praten,’ zei Bair. ‘Hem overtuigen haar een tijdje aan ons over te dragen. Een paar dagen van... fijngevoelige Aielondervragingen, en ze zou zeggen wat je maar wilde.’

Cadsuane glimlachte vrijblijvend. Alsof ze het verhoor aan iemand anders zou overlaten! De geheimen van deze vrouw waren te waardevol om op het spel te zetten, zelfs in de handen van bondgenoten. ‘Je mag het gerust vragen,’ zei ze, ‘maar ik denk niet dat Altor zal luisteren. Jullie weten hoe dwaas die jongen kan zijn als het aankomt op het folteren van vrouwen.’

Bair zuchtte. Het was moeilijk te geloven dat deze grootmoederlijke vrouw zich zou kunnen bezighouden met ‘fijngevoelige Aielondervragingen’.

‘Ja,’ zei ze. ‘Je hebt gelijk, vermoed ik. Rhand Altor is twee keer zo koppig als elk stamhoofd dat ik ooit heb ontmoet. En ook twee keer zo hooghartig. Hij neemt aan dat vrouwen pijn niet evengoed kunnen ondergaan als mannen!’

Cadsuane snoof. ‘Om eerlijk te zijn heb ik overwogen haar op te hangen en te laten afranselen, en Altors verbod aan mijn laars te lappen! Maar ik denk niet dat het iets zou uithalen. We zullen iets anders dan pijn moeten vinden om haar te breken.’ Sorilea keek nog altijd naar Semirhage. ‘Ik wil met haar praten.’ Cadsuane maakte een gebaar waarmee ze de wevingen ongedaan maakte waardoor Semirhage niet kon horen, zien of spreken. De vrouw knipperde met haar ogen – slechts eenmaal – om weer helder te kunnen zien, en toen keek ze naar Sorilea en Bair. ‘Ah,’ zei ze. ‘Aiel. Jullie waren ooit zulke uitstekende dienaren. Zeg eens, hoe erg steekt het, te weten hoe jullie je eed hebben verraden? Jullie voorouders zouden jullie zeker laten straffen als ze wisten hoeveel slachtoffers hun afstammelingen hebben gemaakt.’

Sorilea reageerde niet. Cadsuane wist een paar dingen die Altor over de Aiel had onthuld, dingen die uit tweede of derde hand waren vernomen. Altor beweerde dat de Aiel ooit de Weg van het Blad hadden gevolgd, hadden gezworen om geen kwaad te doen, voordat ze hun geloften hadden verbroken. Die geruchten hadden Cadsuanes belangstelling gewekt, en nu Semirhage ze bevestigde nog meer. ‘Ze lijkt zoveel menselijker dan ik had verwacht,’ zei Sorilea tegen Bair. ‘Haar uitdrukkingen, haar toon, haar tongval, ze zijn vreemd, maar gemakkelijk te verstaan. Dat had ik niet voorzien.’ Semirhages ogen versmalden heel even bij die opmerking. Vreemd. Dat was een sterkere reactie dan ze had vertoond bij bijna alle straffen. De flitsen van licht en geluid riepen slechts lichte, onwillekeurige spiersamentrekkingen bij haar op. Die opmerking van Sorilea scheen Semirhage echter in haar gevoel te raken. Zouden de Wijzen daadwerkelijk zo eenvoudig kunnen slagen waar Cadsuane al zo lang faalde?

‘Ik denk dat we dit moeten onthouden,’ zei Bair. ‘Een vrouw is maar een vrouw, hoe oud ze ook is en wat voor geheimen ze zich ook herinnert. Vlees kun je snijden, bloed kun je vergieten, botten kun je breken.’

‘Eigenlijk ben ik bijna teleurgesteld, Cadsuane Melaidhrin,’ zei Sorilea, schuddend met haar grijsharige hoofd. ‘Dit monster heeft heel kleine slagtandjes.’

Semirhage reageerde verder niet. Ze had haar beheersing terug, haar gezicht was sereen en haar blik hooghartig. ‘Ik heb iets gehoord over jullie: nieuwe, eedloze Aiel met merkwaardige opvattingen van eer.

Het zal me veel genoegen doen te onderzoeken hoeveel pijn en leed ervoor nodig is voordat leden van jullie stammen zich te schande zetten. Zeg eens, hoe hard denk je dat ik moet duwen voordat een van jullie een smid doodt en zijn vlees eet?’

Ze wist meer dan ‘iets’ als ze de bijna heilige status van smeden onder de Aiel begreep. Sorilea verstijfde, maar ging er niet op in. Ze weefde de ban tegen afluisteren opnieuw, toen wachtte ze even en zette ook de lichtbollen weer voor Semirhages ogen. Ja, ze was zwak in de Kracht, maar ze leerde heel snel.

‘Is het verstandig om haar zo hier te houden?’ vroeg Sorilea, op een toon die bij ieder ander een eis geweest zou zijn. Bij Cadsuane liet ze haar woorden milder klinken, en daar moest Cadsuane bijna om glimlachen. Ze waren net twee oude haviken, Sorilea en zij, gewend om te nestelen en te regeren, nu gedwongen te nestelen in twee naast elkaar staande bomen. Onderworpenheid was voor geen van beiden gemakkelijk.