Выбрать главу

‘Jij ook. Ik heb je zien sterven, weet je. Uithalen in een storm, een hele berg scheppen om je graf te markeren. Wat een hoogmoed.’ Lews Therin had – toen hij ontdekte dat hij alles had gedood wat hem lief was – uit de Ene Kracht geput en zichzelf vernietigd, waarbij tevens de Drakenberg was ontstaan. Als er over die gebeurtenis werd gesproken, klonk er altijd geschreeuw van verdriet en woede in Rhands geest. Maar deze keer bleef het stil.

Moridin keek weer naar de warmteloze vlammen. Aan de zijkant, in de stenen van de haard, zag Rhand beweging. Trillende stukjes schaduw, net zichtbaar door de barsten in de stenen. De roodgloeiende hitte straalde erachter, als gesmolten steen, en de schaduwen bewogen koortsachtig. Heel vaag hoorde Rhand gekrabbel. Ratten, besefte hij. Er zaten ratten achter de stenen, die werden verteerd door de verschrikkelijke hitte die vastzat aan de andere kant. Hun klauwtjes schraapten, drongen door de barsten terwijl ze aan de brand probeerden te ontkomen. Sommige van die kleine handjes leken bijna menselijk.

Het is maar een droom, hield Rhand zich koppig voor. Alleen maar een droom. Maar hij wist dat Moridin de waarheid sprak. Rhands vijand leefde nog. Licht! Hoeveel anderen waren ook teruggekeerd? Hij greep woedend de armleuningen van zijn stoel vast. Misschien had hij doodsbang moeten zijn, maar hij vluchtte al heel lang niet meer voor dit schepsel en zijn meester. Rhand had geen ruimte meer voor angst. En eigenlijk zou Moridin juist bang moeten zijn, want de vorige keer dat ze elkaar hadden ontmoet, had Rhand hem gedood.

‘Hoe?’ vroeg Rhand.

‘Lang geleden heb ik je beloofd dat de Grote Heer je verloren liefde kon terughalen. Denk je dan niet dat hij net zo gemakkelijk zijn eigen dienaren weer tot leven kan wekken?’

Een andere naam voor de Duistere was Heer van het Graf. Ja, het was waar, ook al wenste Rhand dat hij het kon ontkennen. Waarom zou hij verbaasd zijn dat zijn vijanden terugkeerden, terwijl de Duistere de doden weer tot leven kon wekken? ‘We worden allemaal herboren,’ vervolgde Moridin, ‘steeds opnieuw teruggedraaid in het Patroon. De dood is geen belemmering voor mijn meester, behalve bij degenen die lotsvuur hebben gekend. Hen kan hij niet bereiken. Het is al een wonder dat we hun naam nog kennen.’

Dus enkele anderen waren echt dood. Lotsvuur was de sleutel. Maar hoe was Moridin in Rhands dromen beland? Rhand legde elke avond een ban om zichzelf heen. Hij keek opzij naar Moridin en zag iets merkwaardigs aan diens ogen. Kleine zwarte vlekjes dreven in het oogwit, heen en weer bewegend als stukjes as die op een briesje werden gedragen.

‘De Grote Heer kan je geestelijke gezondheid schenken, weet je,’ zei Moridin.

‘Je laatste geschenk van geestelijke gezondheid heeft me niet veel gemoedsrust opgeleverd,’ antwoordde Rhand, en daar stond hij zelf van te kijken. Dat was een herinnering van Lews Therin, niet van hem. Maar Lews Therin was uit zijn hoofd verdwenen. Vreemd genoeg voelde Rhand zich stabieler hier op deze plek waar al het andere vloeibaar leek. De delen waaruit hij bestond pasten beter aan elkaar. Niet volkomen, natuurlijk, maar beter dan in lange tijd. Moridin snoof zachtjes, maar bleef zwijgen. Rhand keek weer naar de vlammen, zag ze draaien en flakkeren. Ze maakten vormen, als de wolken, maar dit waren onthoofde lichamen, skeletachtig, met ruggen gekromd van pijn, kronkelend in het vuur, stuiptrekkend voordat ze met een flits in het niets verdwenen. Rhand keek een tijdje in het vuur en dacht na. Je zou bijna kunnen denken dat ze twee oude vrienden waren, die zich koesterden in de warmte van een haardvuur in de winter. Alleen gaven de vlammen geen warmte af, en Rhand zou deze man op een dag weer doden. Of door hem worden gedood.

Moridin trommelde met zijn vingers op de stoelleuning. ‘Waarom ben je hier gekomen?’

Hier gekomen? dacht Rhand geschokt. Had Moridin hem dan niet gehaald?

‘Ik ben zo moe,’ vervolgde Moridin, die zijn ogen sloot. ‘Komt het door jou, of door mij? Ik kan Semirhage wel wurgen voor wat ze heeft gedaan.’

Rhand fronste zijn voorhoofd. Was Moridin waanzinnig? Ishamael had op het eind in ieder geval wel gek geleken. ‘We moeten nu niet vechten,’ zei Moridin, wuivend met zijn hand naar Rhand. ‘Ga weg. Laat me met rust. Ik weet niet wat er met ons zou gebeuren als we elkaar doodden. De Grote Heer krijgt je snel genoeg. Zijn overwinning is zeker.’

‘Hij heeft al eerder gefaald en zal dat ook nu weer doen,’ zei Rhand. ‘Ik zal hem verslaan.’

Moridin lachte opnieuw, dezelfde harteloze lach als daarnet. ‘Misschien wel,’ zei hij. ‘Maar denk je dat het uitmaakt? Denk er maar eens over na. Het Rad draait, steeds opnieuw. De Eeuwen draaien om en om, en de mensen vechten tegen de Grote Heer. Maar op een dag zal hij winnen, en wanneer dat gebeurt, zal het Rad stoppen. Daarom staat zijn overwinning al vast. Ik denk dat het in deze Eeuw zal gebeuren, maar zo niet, dan in een volgende. Telkens als jullie zegevieren, leidt dat alleen maar tot een volgende strijd. Als hij zegeviert, komt alles tot een einde. Zie je niet in dat er geen hoop voor jullie is?’

‘Is dat de reden dat je partij voor hem hebt gekozen?’ vroeg Rhand. ‘Je was altijd zo vol met gedachten, Elan. Je logica heeft je vernietigd, of niet?’

‘Er is geen pad naar de zege,’ zei Moridin. ‘Het enige pad is om de Grote Heer te volgen en een tijdje te regeren voordat alles eindigt. De anderen zijn dwazen. Ze zoeken naar grote beloningen in de eeuwigheden, maar er komen geen eeuwigheden. Alleen het nu, de laatste dagen.’ Hij lachte weer, en deze keer klonk er wel vreugde in door. Oprecht genoegen.

Rhand stond op. Moridin keek argwanend naar hem, maar bleef zitten.

‘We kunnen wél winnen, Moridin,’ zei Rhand. ‘Ik ben van plan hem te doden. De Duistere te vermoorden. Het Rad te laten draaien zonder zijn aanhoudende besmetting.’

Moridin reageerde niet. Hij staarde nog altijd in de vlammen. ‘We zijn verbonden,’ zei hij uiteindelijk. ‘Zo ben jij hier beland, vermoed ik, hoewel ik onze band ook niet begrijp. Ik denk niet dat jij zelf inziet hoe ontzettend dom je uitspraak is.’

Rhand voelde een steek van woede, maar die onderdrukte hij. Hij zou zich niet laten uitlokken ‘We zullen zien.’ Hij reikte naar de Ene Kracht. Die was ver weg. Rhand greep hem vast en voelde dat hij werd weggerukt, als aan een touw van saidin. De kamer verdween, en de Ene Kracht ook, toen Rhand een diepe duisternis binnenging.

Rhand stopte eindelijk met woelen in zijn slaap en Min hield haar adem in, in de hoop dat hij niet weer opnieuw zou beginnen. Ze zat met opgetrokken benen in een deken gehuld, lezend in haar stoel in de hoek van de kamer. Een lampje flakkerde en danste op het tafeltje naast haar en verlichtte een stapel beschimmelde boeken. Vallende schalie, Kenmerken en indrukken, Monumenten uit het verleden. De meeste waren geschiedenissen.

Rhand zuchtte zachtjes, maar hij bleef stilliggen. Min blies haar adem uit en liet zich achteroverzakken in haar stoel, met haar vinger tussen een exemplaar van Overpeinzingen van Pelateos op de plaats waar ze was gebleven. Ondanks de luiken die waren gesloten voor de nacht hoorde ze de wind nog door de dennen fluiten. Het rook in de kamer nog lichtjes naar die vreemde brand. Aviendha’s snelle handelen had een mogelijke ramp teruggebracht tot slechts een ongemak. Niet dat ze daarvoor werd beloond. De Wijzen bleven haar aan het werk zetten als de laatste muilezel van een koopman. Min had niet dicht genoeg bij haar in de buurt kunnen komen om met haar te praten, ook al waren ze nu al enige tijd samen in het kamp. Ze wist niet wat ze van de andere vrouw moest denken. Ze waren die avond iets meer bij elkaar op hun gemak geraakt, toen ze samen oosquai deelden. Maar één dag was niet genoeg om vriendschap te sluiten, en Min kreeg beslist een onbehaaglijk gevoel bij de gedachte aan delen.

Min keek weer naar Rhand, die met zijn ogen dicht op zijn rug lag en nu gelijkmatig ademde. Zijn linkerarm lag op de dekens, de stomp zichtbaar. Ze wist niet hoe hij kon slapen met die wonden in zijn zij. Zodra ze eraan dacht, voelde ze de pijn ervan; het maakte allemaal deel uit van de opgerolde kluwen van Rhands gevoelens achter in haar geest. Ze had geleerd de pijn te negeren. Ze moest wel. Voor hem zou het veel, veel sterker voelen. Ze kon zich niet voorstellen hoe hij het verdroeg.