In de verte sloeg een soldaat op de avondklok, en het zachte metalen gerinkel klonk elf keer droefgeestig op. Hoe moest ze reageren op Amys’ opmerkingen? Er leek geen juist antwoord te zijn. Aviendha werd gered door een lichtflits even buiten het kamp. Hij was vaag, maar in het donker was de flikkering toch duidelijk zichtbaar.
‘Wat is er?’ vroeg de Wijze toen ze Aviendha’s blik opmerkte en zich omdraaide om die te volgen.
‘Licht,’ zei Aviendha. ‘Op het Reisterrein.’
Amys fronste haar voorhoofd, en toen liepen ze er samen naartoe. Even later ontmoetten ze Damer Flin, Davram Bashere en een bescheiden wacht van Saldeanen en Aiel, die het kamp binnenliepen. Wat moest je denken van een schepsel als Flin? De smet was gereinigd, maar deze man – en veel anderen – waren al aangekomen met het verzoek om onderwijs voordat dat was gebeurd. Aviendha zou nog liever Zichtzieder zelf omhelzen dan hen te onderwijzen, maar de mannen hadden zich bewezen als krachtige wapens. Amys en Aviendha stapten opzij toen de kleine groep zich naar het landhuis haastte, alleen verlicht door de flakkerende toortsen in de verte en de bewolkte hemel boven hen. Hoewel het grootste deel van het leger dat was gestuurd om de Seanchanen op te wachten bestond uit Basheres soldaten, waren er ook enkele Speervrouwen bij de groep. Amys ontmoette de ogen van een van hen, een oudere vrouw genaamd Corana. Ze bleef wat achter op de rest, en hoewel het in het donker moeilijk te bepalen was, leek ze ongerust. Of misschien boos.
‘Wat is er voor nieuws?’ vroeg Amys.
‘De indringers, die Seanchanen,’ Corana spoog het woord bijna uit, ‘hebben ingestemd met een nieuwe bespreking met de Car’a’carn.’ Amys knikte. Corana snoof echter hoorbaar, en haar korte haar werd in beweging gezet door de koude wind. ‘Spreek,’ zei Amys.
‘De Car’a’carn dringt te veel aan op vrede,’ antwoordde Corana. ‘Die Seanchanen hebben hem redenen gegeven om een bloedvete uit te roepen, maar hij lacht naar ze en vleit ze. Ik voel me net een afgerichte hond, die de voeten van een vreemde moet likken.’ Amys keek naar Aviendha. ‘Wat vind jij hiervan, Aviendha?’
‘Mijn hart sluit zich aan bij haar woorden, Wijze. Maar hoewel de Car’a’carn in sommige dingen dwaas is, is hij dat hierin niet. Mijn verstand is het met hem eens, en in dit geval zou ik op mijn verstand afgaan.’
‘Hoe kun jij dat nou zeggen?’ snauwde Corana. Ze benadrukte het ‘jij’, alsof ze wilde aangeven dat Aviendha – tot voor kort een Speervrouwe – dit zou moeten begrijpen.
‘Wat is belangrijker, Corana?’ antwoordde Aviendha terwijl ze haar kin hief. ‘De ruzie die jij hebt met een andere Speervrouwe, of de vete die je stam heeft met de vijand?’
‘De stam komt eerst, natuurlijk. Maar wat maakt dat uit?’
‘De Seanchanen verdienen tegenstand,’ zei Aviendha, ‘en je hebt gelijk dat het steekt om hun om vrede te vragen. Maar je vergeet dat we een grotere vijand hebben. Zichtzieder zelf heeft een vete met alle mensen, en onze plicht is groter dan vetes tussen naties.’ Amys knikte. ‘Er zal op een ander ogenblik nog tijd genoeg zijn om de Seanchanen het gewicht van onze speren te tonen.’ Corana schudde haar hoofd. ‘Je klinkt als een natlander, Wijze. Wat hebben wij voor boodschap aan hun voorspellingen en verhalen? Rhand Altors plicht als Car’a’carn is veel belangrijker dan zijn plicht aan de natlanders. Hij moet ons naar de roem leiden.’ Amys staarde de blonde Speervrouwe streng aan. ‘En jij spreekt als een Shaido.’
Corana hield haar blik even vast, maar toen bond ze in en wendde zich af. ‘Mijn verontschuldigingen, Wijze,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ik heb toh. Maar je moet weten dat de Seanchanen Aiel in hun kamp hebben.’
‘Wat?’ vroeg Aviendha.
‘Ze zaten aan de leiband,’ zei Corana, ‘net als hun tamme Aes Sedai. Ze werden tentoongesteld als geplunderde waar toen wij aankwamen. Ik herkende vele Shaido onder hen.’ Amys siste zachtjes. Shaido of niet, Aiel die als damane werden gehouden, waren een grove belediging. En de Seanchanen liepen te koop met hun gevangenen. Ze greep haar dolk vast. ‘Wat zeg je er nu van?’ Amys wierp een blik op Aviendha. Aviendha knarste met haar tanden. ‘Hetzelfde, Wijze, hoewel ik bijna liever mijn tong zou uitsnijden dan dat toe te geven.’ Amys knikte en keek weer naar Corana. ‘Denk niet dat we deze belediging zullen vergeten, Corana. Er zal wraak komen. Zodra deze oorlog voorbij is, zullen de Seanchanen een storm van pijlen en de punten van onze speren voelen. Maar niet eerder. Ga de twee stamhoofden vertellen wat je mij hebt verteld.’
Corana knikte – ze zou haar toh later onder ogen zien, als ze met Amys alleen was – en vertrok. Damer Flin en de anderen waren al bij het landhuis aangekomen; zouden ze Rhand wekken? Hij sliep nu, hoewel Aviendha gedwongen was geweest de binding tijdens haar nachtelijke straf te onderdrukken, omdat ze anders gevoelens onderging die ze liever vermeed. Althans, ze had ze liever tweedehands vermeden.
‘Hierover zullen gevaarlijke woorden worden gewisseld onder de speren,’ zei Amys peinzend. ‘Er zal ook worden geroepen om een aanval, worden geëist dat de Car’a’carn zijn pogingen om vrede te sluiten opgeeft.’
‘Zullen ze bij hem blijven als hij weigert?’ vroeg Aviendha. ‘Natuurlijk,’ zei Amys. ‘Het zijn Aiel.’ Ze keek Aviendha aan. ‘We hebben niet veel tijd, kind. Misschien moeten we eens ophouden je in de watten te leggen. Ik zal vanaf morgen betere straffen voor je bedenken.’
In de watten leggen? Aviendha keek Amys na toen die wegbeende. Ze konden onmogelijk nuttelozere of vernederender taken verzinnen! Maar ze had lang geleden al geleerd dat ze Amys niet moest onderschatten. Met een zucht draafde Aviendha terug naar haar tent.
16
In de Witte Toren
‘Ik ben nieuwsgierig naar wat de Novice te zeggen heeft. Zeg eens, Egwene Alveren, hoe zou jij de situatie hebben aangepakt?’
Egwene keek op van de schaal met doppen, met een tweepotige stalen notenkraker in de ene hand en een dikke walnoot in de andere. Dit was de eerste keer dat een van de aanwezige Aes Sedai haar had aangesproken. Ze had al gedacht dat haar dienst bij de drie Witte zusters weer tijdverspilling zou zijn.
Ze zaten vanmiddag op een klein, inspringend balkon op de derde verdieping van de Witte Toren. Gezetenen konden niet alleen kamers met grote vensters eisen, maar ook een balkon, iets wat ongebruikelijk was – maar niet ongehoord – voor gewone zusters. Deze was gevormd als een torentje, met een stevige, gebogen stenen muur rondom en een gelijkgevormde stenen rand langs de bovenzijde. Er was veel ruimte tussen die twee randen en het uitzicht was prachtig, oostwaarts over de heuvels die uiteindelijk opklommen naar Therins Dolk. De Dolk zelf zou op een heldere dag in de verte zichtbaar moeten zijn.
Er woei een koele bries over het balkon, en op deze hoogte was die rein en onbezoedeld door de stank van de stad beneden. Een kronkelend paar scherpprikkers – met driepuntige bladeren en grijpende lianen – groeide aan weerszijden van de veranda, en hun kruipende uitsteeksels bedekten de binnenzijde van het steen, zodat het bijna een ruïne diep in het bos leek. De planten waren meer versiering dan Egwene zou hebben verwacht in de vertrekken van een Witte zuster, maar men zei over Ferane dat ze een beetje ij del was. Het beviel haar waarschijnlijk wel dat haar balkon zo opvallend was, ook al vereiste het reglement dat ze de takken goed gesnoeid hield om het glanzende profiel van de Toren niet te verstoren.
Miyasi was kalmer, met haar ijzergrijze haar in een knot boven op haar hoofd. Haar Aes Sedai-gezicht verried niets van de vele jaren die ze moest hebben gezien waardoor haar haren zo volledig zilverkleurig waren geworden. Ze was lang en stevig, en ze wilde haar walnoten heel zorgvuldig van de dop ontdaan hebben. Ze aanvaardde geen stukjes of gebroken noten, alleen volledige helften. Egwene peuterde er zorgvuldig een uit de dop die ze had gekraakt en gaf hem door; het bruine ding was gerimpeld en geribbeld als de hersenen van een klein dier.
‘Wat was je vraag, Ferane?’ vroeg Egwene, terwijl ze nog een walnoot kraakte en de dop in een emmer aan haar voeten gooide. De Witte zuster fronste amper bij Egwenes onbetamelijke reactie. Ze begonnen allemaal te wennen aan het feit dat deze ‘Novice’ maar zelden handelde naar haar zogenaamde status. ‘Ik vroeg,’ zei Ferane kil, ‘wat jij zou hebben gedaan als je in de schoenen van de Amyrlin had gestaan. Zie dit maar als een onderdeel van je les. Je weet dat de Draak is herboren, en je weet dat de Toren hem moet beheersen om de Laatste Slag doorgang te laten vinden. Hoe zou jij met hem omgaan?’