Egwene legde de notenkraker opzij. ‘Rhand Altor is een goed mens, in zijn hart, maar hij heeft begeleiding nodig. Juist in deze tijd moeten we op ons fijnzinnigst zijn. Hij had het gevoel moeten krijgen dat hij de Aes Sedai boven alle anderen kon vertrouwen, dat hij op onze raad kon rekenen. Hij had moeten inzien dat het wijs zou zijn om te luisteren. In plaats daarvan ziet hij in dat wij hem zullen behandelen als een opstandig kind. Zelfs al is hij dat, we mogen hem niet laten denken dat we hem zo zien. Vanwege onze blunders heeft hij enkele Aes Sedai gevangengenomen, en weer andere heeft hij laten binden door die Asha’man van hem.’
Ferane ging stram rechtop zitten. ‘Over die gruwel kunnen we maar beter niet spreken.’
‘Wat?’ vroeg Tesan geschokt, met haar hand tegen haar borst gedrukt. Sommige Witte zusters schenen nooit aandacht te besteden aan de wereld om hen heen. ‘Ferane? Wist jij hiervan?’ Ferane antwoordde niet.
‘Ik heb... dat gerucht gehoord,’ zei de stevige Miyasi. ‘Als het waar is, dan moet er iets gebeuren.’
‘Ja,’ zei Egwene. ‘Helaas kunnen we ons nu niet op Altor richten.’
‘Hij is het grootste probleem waar de wereld mee kampt,’ zei Tesan met haar smalle gezicht, terwijl ze zich naar voren boog. ‘We moeten ons eerst op hem richten.’
‘Nee,’ weersprak Egwene. ‘Er zijn andere kwesties.’ Miyasi fronste haar voorhoofd. ‘Nu de Laatste Slag nadert, zie ik geen andere belangwekkende zaken.’
Egwene schudde haar hoofd. ‘Als we ons nu op Rhand richten, gedragen we ons als een boer die naar zijn wagen kijkt en zich zorgen maakt omdat er geen goederen op liggen die hij kan verkopen, maar die het feit negeert dat zijn as gebarsten is. Als hij de wagen te vroeg vult, dan gaat die alleen maar stuk en is hij nog slechter af.’
‘En wat wil je daar nu eigenlijk mee zeggen?’ wilde Tesan weten. Egwene keek Ferane weer aan.
‘Ik begrijp het,’ zei Ferane. ‘Je verwijst naar de verdeling van de Witte Toren.’
‘Kan een gebarsten steen een goede fundering vormen voor een gebouw?’ vroeg Egwene. ‘Kan een gerafeld touw een paard vasthouden dat in paniek is? Hoe kunnen we, in onze huidige toestand, hopen de Herrezen Draak te beheersen?’
‘Waarom blijf je dan die verdeling kracht verlenen door te blijven beweren dat je de Amyrlin Zetel bent? Je doet je eigen logica teniet,’ zei Ferane.
‘En als ik mijn aanspraak op de Amyrlin Zetel zou laten varen, zou dat de Toren dan herstellen?’ vroeg Egwene. ‘Het zou helpen.’
Egwene trok haar wenkbrauw op. ‘Laten we even aannemen dat ik, door mijn aanspraak te laten varen, de opstandige groepering zou kunnen overreden zich weer aan te sluiten bij de Witte Toren en het leiderschap van Elaida te aanvaarden.’ Ze trok haar wenkbrauw verder omhoog om aan te geven hoe onwaarschijnlijk ze dat achtte. ‘Zou de verdeling dan zijn opgelost?’
‘Je zei net van wel,’ zei Tesan fronsend.
‘O ja?’ vroeg Egwene. ‘Zouden de zusters ophouden door de gangen te draven, bang om alleen te zijn? Zouden groepen vrouwen uit verschillende Ajahs ophouden elkaar zo vijandig te bekijken als ze elkaar in de gangen tegenkomen? Ik bedoel dit niet eerbiedloos, maar zouden we dan niet langer de behoefte voelen te allen tijde onze stola te dragen om te benadrukken wie we zijn en waar onze trouw ligt?’
Ferane keek even omlaag naar haar stola met witte franje. Egwene boog zich naar voren en vervolgde: ‘Juist jullie, van alle vrouwen in de Witte Toren, zien toch wel het belang in van een samenwerking tussen de Ajahs? Het is logisch dat vrouwen met uiteenlopende vaardigheden en voorkeuren zich verzamelen in Ajahs. Maar is het logisch als we weigeren samen te werken?’
‘De Witte heeft deze... betreurenswaardige spanning niet veroorzaakt,’ zei Miyasi snuivend. ‘Het komt door de anderen, die hun gevoel te veel laten spreken.’
‘Het komt door het huidige leiderschap,’ zei Egwene. ‘Een leiderschap dat uitdraagt dat het geen punt is om medezusters in het geheim te sussen, om zwaardhanden terecht te stellen voordat hun Aes Sedai zelfs maar gehoord zijn. Dat er niets mis mee is om een zuster haar stola af te nemen en weer een Aanvaarde van haar te maken, dat er niets mis mee is om een hele Ajah te ontmantelen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over handelen zonder inbreng van de Zaal bij zoiets gevaarlijks als het ontvoeren en gevangenhouden van de Herrezen Draak. Is het dan vreemd dat de zusters zo bang en ongerust zijn? Is het niet allemaal volkomen logisch, wat er met ons is gebeurd?’
De drie Witte zusters zwegen.
‘Ik ben niet van zins me te onderwerpen,’ zei Egwene. ‘Niet zolang we daardoor gebroken blijven. Ik zal blijven volhouden dat Elaida de Amyrlin niet is. Haar daden hebben het bewezen. Willen jullie hulp in de strijd tegen de Duistere? Nou, jullie eerste stap is niet de omgang met de Herrezen Draak. Jullie eerste stap moet een handreiking naar zusters van de andere Ajahs zijn.’
‘Waarom wij?’ vroeg Tesan. ‘Wij zijn niet verantwoordelijk voor de daden van anderen.’
‘En jullie treft helemaal geen blaam?’ vroeg Egwene, die iets van haar woede het doorschemeren. Zou niemand van haar zusters dan enige verantwoordelijkheid aanvaarden? ‘Jullie, van de Witte, hadden moeten zien waar deze weg naartoe leidde. Ja, Siuan en de Blauwen hadden hun tekortkomingen, maar jullie hadden moeten inzien dat het onjuist was om haar te verwijderen en Elaida vervolgens toe te staan de Blauwe Ajah te ontmantelen. Bovendien geloof ik dat enkele leden van jullie eigen Ajah betrokken waren bij de aanstelling van Elaida als Amyrlin.’
Miyasi deinsde een stukje achteruit. De Witten wilden liever niet worden herinnerd aan Alviarin en haar falen als Elaida’s Hoedster. In plaats van zich tegen Elaida te keren voor het afzetten van de Witte zuster, schenen ze zich tegen hun eigen zuster te hebben gekeerd vanwege de schande die zij over hen had afgeroepen. ‘Ik vind nog steeds dat dit werk is voor de Grijze,’ zei Tesan, maar ze klonk minder overtuigd dan daarvoor. ‘Je zou met hén moeten praten.’
‘Dat heb ik al gedaan,’ zei Egwene. Haar geduld begon op te raken. ‘Sommigen willen niet met me praten en blijven me straf opleggen. Anderen zeiden dat deze scheuringen niet hun schuld zijn, maar na enig overreden hebben ze beloofd te zullen doen wat ze kunnen. De Gelen zijn erg redelijk geweest, en ik denk dat ze de problemen in de Toren beginnen te bezien als een wond die kan worden genezen. Ik werk nog met een aantal Bruine zusters; die schijnen eerder gefascineerd door de problemen dan dat ze er bezorgd om zijn. Ik heb een aantal van hen de taak gegeven om de geschiedenissen uit te pluizen op zoek naar voorbeelden van verdeling, in de hoop dat ze het verhaal van Renala Merlon tegenkomen. Dat verband zou eenvoudig te leggen moeten zijn, en misschien zien ze dan in dat onze problemen hier opgelost kunnen worden. Ironisch genoeg zijn de Groenen het koppigst. Ze kunnen in veel opzichten erg op Roden lijken, en dat is om woest van te worden, want eigenlijk zouden ze bereid moeten zijn me te aanvaarden als iemand die zich bij hen zou hebben aangesloten. Dan blijven alleen de Blauwe over, die zijn uitgebannen, en de Rode. Ik betwijfel of zusters van de Rode Ajah erg ontvankelijk zullen zijn voor mijn voorstellen.’ Ferane ging peinzend achteroverzitten, en Tesan zat met drie vergeten walnoten in haar hand naar Egwene te staren. Miyasi krabde in haar ijzergrijze haar, met grote, verbaasde ogen. Had Egwene te veel onthuld? Aes Sedai leken opmerkelijk veel op Rhand Altor; ze wilden het niet weten als ze werden gestuurd. ‘Jullie zijn geschokt,’ zei ze. ‘Wat, dachten jullie dan dat ik gewoon zou blijven zitten – zoals de meeste anderen – en niets zou doen terwijl de Toren instort? Dit witte gewaad is me opgedwongen, en ik aanvaard niet waar het voor staat, maar ik zal er wel gebruik van maken. Een vrouw in het wit van een Novice is een van de weinigen die tegenwoordig nog van het ene Ajahkwartier naar het andere kan komen. Iemand moet werken om de Toren te herstellen, en ik ben daarvoor de beste keus. Bovendien is het mijn plicht.’