‘Nee,’ zei ze tegen Laras. ‘Je aanbod is heel vriendelijk, maar ik kan het niet aannemen. Het spijt me.’
Laras fronste haar voorhoofd. ‘Nu moet je eens goed luisteren...’
‘Laras,’ viel Egwene haar in de rede, ‘zo’n toon sla je niet aan tegen een Aes Sedai, zelfs al ben je de Meesteres der Keukens.’ Laras weifelde. ‘Domme meid. Je bent geen Aes Sedai.’
‘Aanvaard het of niet, ik kan niet vertrekken. Behalve als je wilt proberen me zelf in dat gat te stoppen – me wilt vastbinden en een mondprop indoen zodat ik niet kan roepen, en me vervolgens zelf over de rivier wilt zetten – dan stel ik voor dat je me weer aan het werk laat gaan.’
‘Maar waarom?’
‘Omdat,’ zei Egwene, die omkeek naar de haard, ‘iemand tegen haar moet strijden.’
‘Zo kun je niet strijden,’ zei Laras.
‘Elke dag is een strijd,’ kaatste Egwene terug. ‘Elke dag dat ik weiger te buigen, betekent iets. Zelfs als Elaida en haar Roden de enigen zijn die het weten, is dat al iets. Het is een klein iets, maar meer dan ik van buitenaf kan doen. Kom. Ik moet nog twee uur werken.’ Ze draaide zich om en liep terug naar de haard. Een schoorvoetende Laras sloot het luik van de verborgen ruimte en liep met haar mee. De vrouw maakte nu meer lawaai, schoof langs werkbladen en liet haar voetstappen op de stenen weerkaatsen. Merkwaardig dat ze zo geruisloos kon zijn als ze dat wilde.
Een flits van rode stof, als het bloed van een dood konijn in de sneeuw, bewoog zich door de keukens. Egwene verstijfde toen Katerine, in een gewaad met scharlakenrode rokken en gele biezen, haar zag. De lippen van de Rode zusters vormden een dunne streep en haar ogen waren toegeknepen. Had ze Egwene en Laras zien weglopen? Laras verstijfde ook.
‘Ik begrijp nu wat ik verkeerd deed,’ zei Egwene snel tegen de Meesteres der Keukens, kijkend naar een tweede open haard vlak bij hen. ‘Dank je dat je me die hebt laten zien. Ik zal beter opletten.’
‘Zorg daar maar voor,’ zei Laras, die haar schort afklopte. ‘Anders zul je merken hoe echte straffen voelen, in plaats van die halfslachtige straffen die de Meesteres der Novices oplegt. En nu vort, aan het werk.’
Egwene knikte en haastte zich terug naar de haard. Katerine stak haar hand op om haar tegen te houden. Egwenes hart bonsde verraderlijk.
‘Niet nodig,’ zei Katerine. ‘De Amyrlin wil dat de Novice vanavond dienstdoet bij haar maaltijd. Ik heb de Amyrlin gezegd dat één dag werken niet snel iemand zal breken die zo dom en koppig is als dit kind, maar ze staat erop. Dat lijkt me je eerste kans om je nederigheid te bewijzen, kind. Ik zou hem maar aangrijpen.’ Egwene keek omlaag naar haar zwarte handen en vuile gewaad. ‘Lopen,’ zei Katerine. ‘Ga je wassen en omkleden. Je moet de Amyrlin niet laten wachten.’
Dat wassen bleek bijna even moeilijk als het schoonmaken van de haard. Het roet was evenzeer in haar handen getrokken als in haar werkkleding. Egwene was bijna een uur bezig zich te wassen in een tobbe vol lauwwarm water, in een poging enigszins schoon voor de dag te komen. Haar nagels waren gescheurd door het schrapen langs de bakstenen, en het leek wel alsof elke keer als ze haar haren uitspoelde er een hele emmer vol roetvlokken uitkwam. Maar ze was blij met deze kans. Ze had maar zelden de tijd voor een bad; meestal moest ze het doen met een snelle waspartij. Terwijl ze zich schrobde en afspoelde in de kleine, grijs betegelde badruimte, overdacht ze haar volgende stap.
Ze had de kans om te vluchten afgeslagen. Dat betekende dat ze zou moeten werken met Elaida en haar Rode zusters, de enigen die ze ontmoette. Maar kon ze die vrouwen hun fouten laten inzien? Ze wenste dat ze het hele stel boetedoening kon opleggen en van hen af kon zijn. Maar nee. Ze was de Amyrlin; ze vertegenwoordigde alle Ajahs, ook de Rode. Ze mocht hen niet zo behandelen als Elaida met de Blauwe was omgegaan. De Roden waren het meest tegen haar gekant, maar dat betekende een grotere uitdaging. Ze leek wat vooruitgang te boeken bij Silviana, en had Lirene Doirellin niet toegegeven dat Elaida ernstige fouten had gemaakt?
Misschien waren de Rode zusters niet de enigen die ze kon beïnvloeden. Er waren altijd toevallige ontmoetingen met andere zusters in de gangen. Als een van hen haar benaderde en haar aansprak, konden de Rode zusters haar moeilijk wegsleuren. Ze zouden enige beleefdheid in acht moeten nemen, en dat zou Egwene een kans bieden om met andere zusters te praten.
Maar hoe moest ze met Elaida zelf omgaan? Was het verstandig om de valse Amyrlin in de waan te laten dat Egwene bijna was onderworpen? Of werd het tijd om in opstand te komen? Toen ze klaar was met baden, voelde Egwene zich een stuk schoner en zelfverzekerder. Haar strijd had een ernstige tegenslag te verduren gehad, maar ze kon nog altijd vechten. Ze borstelde haastig haar vochtige haar, trok een schoon Novicegewaad aan – o, wat voelde het heerlijk, die zachte, schone stof op haar huid! – en ging naar haar oppassers toe.
Ze begeleidden haar naar de vertrekken van de Amyrlin. Egwene kwam langs meerdere groepen zusters, en ze hield haar rug zorgvuldig recht vanwege de indruk die ze bij hen zou wekken. De twee zusters liepen met haar door het Rode gedeelte van de Toren, waar de vloertegels overgingen in een patroon van rood en donkergrijs. Hier liepen meer mensen rond: vrouwen met hun stola’s om, bedienden met de Vlam van Tar Valon op hun borst. Maar geen zwaardhanden; dat vond Egwene altijd vreemd, aangezien je ze in andere delen van de Toren zoveel zag.
Een lange klim en een paar bochten later kwamen ze bij Elaida’s vertrekken aan. Egwene bekeek onbewust haar rokken. Ze had tijdens de tocht hierheen besloten dat ze Elaida moest benaderen met stilte, net zoals de vorige keer. Haar nog verder tegen de haren in strijken zou alleen maar tot nog meer beperkingen leiden. Egwene zou zich niet verlagen, maar ze zou ook niet met opzet proberen Elaida te beledigen. Laat die vrouw maar denken wat ze wilde. Een dienster opende de deur en liet Egwene binnen, waarna ze haar naar de eetkamer leidde. Daar schrok ze van wat ze aantrof. Ze had aangenomen dat ze dienst zou doen bij alleen Elaida, of misschien dat Meidani erbij zou zijn. Egwene had er geen ogenblik bij stilgestaan dat de eetkamer vol zou kunnen zitten met vrouwen. Het waren er vijf, een uit elke Ajah, behalve de Rode en de Blauwe. En alle vrouwen waren Gezetenen. Yukiri was er, net als Doesine, allebei lid van de geheime jagers op de Zwarte Ajah. Ferane was er ook, hoewel zij verbaasd scheen te zijn om Egwene te zien; had de Witte zuster eerder nog niet van deze maaltijd geweten, of had ze er eenvoudigweg niets over tegen Egwene gezegd? Rubinde, van de Groene Ajah, zat naast Shevan van de Bruine, een zuster die Egwene al een tijdje wilde spreken. Shevan was voorstander van onderhandelen met de opstandige Aes Sedai, en Egwene hoopte op haar hulp bij het van binnenuit herenigen van de Witte Toren.
Elaida was de enige Rode zuster aan tafel. Was dat omdat geen van de Rode Gezetenen in de Toren was? Misschien dacht Elaida dat het gezelschap in evenwicht was met haar erbij, want ze beschouwde zichzelf nog altijd als een Rode zuster, hoewel ze dat eigenlijk niet hoorde te doen.