Het was een lange tafel, met fonkelende kristallen roemers die het licht weerkaatsten van de druk versierde staande bronzen lampen langs de muren, die een roestige roodgele kleur hadden. De vrouwen droegen elk een mooi gewaad in de kleur van hun Ajah. Het rook in de kamer naar mals vlees en gestoomde wortelen. De vrouwen keuvelden met elkaar. Vriendschappelijk, maar geforceerd. Gespannen. Ze wilden daar niet zijn.
Aan de andere kant van de kamer knikte Doesine naar Egwene, bijna met eerbied. Het was een of andere aanwijzing. ‘Ik ben hier omdat jij zei dat dit soort dingen belangrijk was,’ leek ze te zeggen. Elaida zat aan het hoofd van de tafel, gekleed in een rood gewaad met lange mouwen en ruwe granaten langs de zoom en het lijfje, en met een tevreden glimlach op haar gezicht. Bedienden haastten zich heen en weer om wijn in te schenken en voedsel op te dienen. Waarom had Elaida de Gezetenen voor de maaltijd uitgenodigd? Was dit een poging om de scheuring in de Witte Toren te herstellen? Had Egwene haar verkeerd beoordeeld?
‘Ah, mooi,’ zei Elaida toen ze Egwene opmerkte. ‘Je bent er eindelijk. Kom hier, kind.’
Egwene gehoorzaamde en liep door de kamer, waarbij de laatste paar Gezetenen haar ook opmerkten. Sommigen schenen in de war, anderen nieuwsgierig over haar aanwezigheid. Onderweg besefte Egwene iets.
Vanavond zou ze met gemak alles ongedaan kunnen maken waar ze voor had gewerkt. Als de Aes Sedai hier zagen dat ze nederig diende bij Elaida, zou Egwene in hun ogen haar onkreukbaarheid verliezen. Elaida had verklaard dat Egwene onderworpen was, maar Egwene had het tegendeel bewezen. Als ze hier voor Elaida’s wil boog, al was het maar een beetje, dan zou dat worden gezien als bewijs. Het Licht mocht die vrouw verzengen! Waarom had ze zoveel zusters uitgenodigd die Egwene probeerde te beïnvloeden? Was het gewoon toeval?
Egwene ging bij de valse Amyrlin aan het hoofd van de tafel staan, en een bediende gaf haar een kristallen karaf met glinsterende rode wijn. ‘Jij moet mijn roemer vol houden,’ zei Elaida. ‘Wacht daar, maar kom niet te dichtbij. Ik heb geen zin om de geur op te snuiven van het roet van je straf van vanmiddag.’
Egwene klemde haar kiezen op elkaar. Het roet opsnuiven? Na een uur van schrobben? Onwaarschijnlijk. Vanuit haar ooghoeken zag ze de tevredenheid in Elaida’s ogen terwijl die van haar wijn nipte. Toen wendde Elaida zich tot Shevan, die op de stoel rechts van haar zat. De Bruine zuster was een slungelige vrouw met knobbelige armen en een hoekig gelaat, alsof ze van verweerde takken was gemaakt. Haar ogen stonden peinzend terwijl ze naar haar gastvrouw keek.
‘Zeg eens, Shevan,’ zei Elaida. ‘Blijf je nog steeds aandringen op die dwaze gesprekken met de opstandelingen?’
‘De zusters moeten de kans krijgen zich te verzoenen,’ antwoordde Shevan.
‘Die kans hebben ze gehad,’ zei Elaida. ‘Eerlijk, ik had meer verwacht van een Bruine. Je doet koppig, zonder enig begrip van hoe de echte wereld werkt. Zelfs Meidani is het met me eens, en zij is een Grijze! Je weet hoe die zijn.’
Shevan wendde zich af en leek nog verontruster dan voorheen. Waarom had Elaida hen voor het eten uitgenodigd, als ze vervolgens alleen hen en hun Ajahs beledigde? De Rode zuster richtte haar aandacht op Ferane en klaagde tegen haar over Rubinde, een Gezetene van de Groene Ajah die ook weerstand bood aan Elaida’s pogingen om een einde te maken aan de onderhandelingen. Onderwijl tilde ze haar roemer naar Egwene op en tikte ertegen. Elaida had amper een paar slokjes genomen.
Egwene knarste met haar tanden en vulde de roemer bij. De anderen hadden haar wel eerder werk zien verrichten; ze had pas nog walnoten gekraakt voor Ferane. Dit zou haar niet schaden, behalve als Elaida haar dwong om zich op de een of andere wijze te vernederen. Maar wat was het doel van deze maaltijd? Elaida scheen geen pogingen te doen om de Ajahs bijeen te brengen. Eigenlijk maakte ze de kloven alleen maar dieper door degenen die het niet met haar eens waren zo laatdunkend te behandelen. Af en toe liet ze haar roemer bijvullen door Egwene, maar er was nooit ruimte voor meer dan een slokje of twee.
Geleidelijk aan begon Egwene het te begrijpen. Dit etentje ging niet over samenwerking tussen de Ajahs. Het ging Elaida erom dat ze de Gezetenen wilde dwingen te doen wat zij vond dat ze moesten doen. En Egwene was hier alleen maar om mee te pochen! Dit draaide er allemaal om dat Elaida aan de rest wilde bewijzen hoeveel macht ze had. Ze kon iemand die door anderen tot Amyrlin was benoemd een Novicegewaad aantrekken en haar elke dag laten afranselen. Egwene merkte dat ze weer boos werd. Waarom kon Elaida haar altijd zo raken? Soepkommen werden weggehaald en er werden borden met gestoomde boterworteltjes gebracht, waarvan een spoortje kaneelgeur opsteeg. Egwene had nog niet gegeten, maar ze voelde zich toch te misselijk om trek te hebben.
Nee, dacht ze, terwijl ze zich vermande. Ik zal dit niet voortijdig laten eindigen, zoals de vorige keer. Ik zal standhouden. Ik ben sterker dan Elaida. Ik ben sterker dan haar waanzin. Het gesprek ging door, waarbij Elaida beledigende opmerkingen tot de anderen richtte, soms met opzet, soms kennelijk zonder zich ervan bewust te zijn. De andere zusters stuurden het gesprek weg bij de opstandelingen en naar de vreemd bewolkte lucht. Uiteindelijk bracht Shevan een gerucht ter sprake over de Seanchanen die ver in het zuiden samenwerkten met Aiel.
‘Die Seanchanen weer?’ vroeg Elaida zuchtend. ‘Je hoeft je geen zorgen over hen te maken.’
‘Mijn bronnen zeggen iets anders, Moeder,’ zei Shevan stijfjes. ‘Ik denk dat we goed moeten opletten op wat ze doen. Ik heb enkele zusters dit kind laten vragen naar haar ervaring met hen, die uitgebreid is. U zou eens moeten horen wat ze met Aes Sedai doen.’ Elaida lachte sprankelend. ‘Je weet toch wel hoe dat kind altijd overdrijft!’ Ze wierp een blik op Egwene. ‘Heb je leugens verspreid voor je vriend, die dwaze Altor? Wat moest je van hem over die indringers zeggen? Ze werken voor hem, nietwaar?’ Egwene antwoordde niet.
‘Spreek,’ zei Elaida, gebarend met haar roemer. ‘Geef toe dat je leugens hebt verspreid, anders laat ik je weer straffen, meisje.’ De straf die ze zou krijgen voor haar zwijgen, zou beter zijn dan Elaida’s woede ondergaan als ze haar tegensprak. Zwijgen was het pad naar de overwinning.
Maar toch, toen Egwene langs de lange mahoniehouten tafel met helwit Zeevolkporselein en flakkerende rode kaarsen keek, zag ze dat vijf paar ogen haar onderzoekend aankeken. Ze zag de vragen in hun ogen. Egwene had vrijuit tegen hen gesproken toen ze alleen waren, maar zou ze nu aan haar uitspraken vasthouden, in het bijzijn van de machtigste vrouw ter wereld? Een vrouw die Egwenes leven in handen had? Was Egwene de Amyrlin, of was ze maar een meisje dat graag deed alsof?
Het Licht brande je, Elaida, dacht ze met opeengeklemde kaken terwijl ze inzag dat ze zich had vergist. Zwijgen zou niet naar de overwinning leiden, niet in het bijzijn van deze vrouwen. Het zal je niet bevallen hoe dit verder gaat.
‘De Seanchanen werken niet voor Rhand,’ zei Egwene. ‘En ze zijn een groot gevaar voor de Witte Toren. Ik heb geen leugens verspreid. Als ik iets anders zou beweren, zou ik de Drie Geloften verraden.’
‘Je hebt de Drie Geloften niet afgelegd,’ zei Elaida streng. ‘Jawel,’ wierp Egwene tegen. ‘Ik heb geen Eedstaf vastgehouden, maar het is niet de Staf die mijn woorden waar maakt. Ik heb de woorden van de geloften in mijn hart uitgesproken, en zo zijn ze me des te dierbaarder, want niets dwingt me om me eraan te houden. En onder die eed herhaal ik: ik ben een Dromer, en ik heb Gedroomd dat de Seanchanen de Witte Toren zullen aanvallen.’ Elaida’s ogen fonkelden even en ze greep haar vork zo stevig beet dat haar knokkels wit werden. Egwene hield haar blik vast, en uiteindelijk lachte Elaida weer. ‘Ach, koppig als altijd, zie ik. Ik zal Katerine zeggen dat ze gelijk had. Je zult boete moeten doen voor je overdrijving, kind.’
‘Deze vrouwen weten dat ik niet lieg,’ zei Egwene rustig. ‘En elke keer als je erop aandringt dat ik dat wel doe, verlaag je jezelf in hun ogen. Zelfs als je niet in mijn Droom gelooft, dan nog moet je toegeven dat de Seanchanen een dreiging zijn. Ze beteugelen vrouwen die kunnen geleiden en gebruiken hen als wapens, door middel van een soort vervormde ter’angreaal. Ik heb de halsband omgehad. Ik voel hem soms nog steeds. In mijn dromen. Mijn nachtmerries.’ Het werd stil in de kamer.