Elaida gaf een gil en weefde een plotselinge flits van Kracht waarmee ze Egwene achterwaarts tegen de muur smeet en waardoor de kan met wijn uit haar handen vloog. Hij brak op de houten vloer naast het kleed en er spetterde een fontein van bloedrode vloeistof over het witte tafelkleed en de helft van de aanwezigen. ‘Noem je mij een Duistervriend?’ krijste Elaida. ‘Jij bent de Duistervriend! Jij en die opstandelingen buiten, die proberen me af te leiden van mijn werk.’
Een uitbarsting van geweven Lucht smeet Egwene nogmaals tegen de muur, en ze viel op de grond, midden in de scherven van de gebroken kan, die haar armen openhaalden. Ze werd geslagen door een tiental vlagen Lucht, waardoor haar kleding scheurde. Bloed sijpelde uit haar armen, spatte door de lucht en maakte vlekken op de muur terwijl Elaida haar bleef slaan.
‘Elaida, hou op!’ riep Rubinde, die met ruisende groene rokken was opgestaan. ‘Ben je gek?’
Elaida draaide zich hijgend om. ‘Breng me niet in de verleiding, Groene!’
De klappen bleven op Egwene regenen. Ze onderging ze zwijgend.
Met enige inspanning stond ze op. Ze voelde dat haar gezicht en armen al begonnen op te zwellen, maar ze bleef kalm naar Elaida kijken.
‘Elaida!’ riep Ferane, die ook opstond. ‘Je schendt de Torenwet! Je mag de Kracht niet gebruiken om een Novice te straffen!’
‘Ik bén de Torenwet!’ tierde Elaida. Ze wees naar de zusters. ‘Jullie bespotten me. Ik weet dat jullie het doen. Achter mijn rug om. Jullie tonen eerbied als ik erbij ben, maar ik weet wat jullie zeggen, wat jullie fluisteren. Ondankbare dwazen! Na alles wat ik voor jullie heb gedaan! Denk je dat ik jullie eeuwig zal verdragen? Neem haar maar als voorbeeld!’
Ze draaide zich om en wees naar Egwene, maar toen zette ze geschrokken een stap achteruit, want Egwene keek haar kalm aan. Elaida zoog haar adem naar binnen en drukte haar hand tegen haar borst terwijl de afranseling doorging. Allemaal zagen ze de wevingen, en ze zagen ook allemaal dat Egwene niet huilde, ook al was er geen prop van Lucht in haar mond gestopt. Haar armen dropen van het bloed, haar lichaam werd voor hun ogen afgeranseld, en toch vond ze geen reden om te huilen. In stilte zegende ze de Aiel voor hun Wijzen.
‘En waarvoor,’ zei Egwene op gelijkmatige toon, ‘moet ik dan een voorbeeld zijn, Elaida?’
Het pak slaag ging door. O, wat deed het een pijn! Er vormden zich tranen in Egwenes ooghoeken, maar ze had wel erger doorstaan. Veel erger. Ze voelde het iedere keer als ze dacht aan wat deze vrouw deed met de organisatie waar Egwene van hield. Haar werkelijke pijn kwam niet van de wonden, maar van hoe Elaida zich gedroeg in het bijzijn van de Gezetenen. ‘Bij het Licht,’ fluisterde Rubinde.
‘Ik wou dat ik hier niet nodig was, Elaida,’ zei Egwene zacht. ‘Ik wou dat de Toren in jou een geweldige Amyrlin had. Ik wou dat ik opzij kon stappen en je bewind kon aanvaarden. Ik wou dat je het verdiende. Ik zou bereid zijn me te laten terechtstellen als dat zou betekenen dat ik een kundige Amyrlin achterliet. De Witte Toren is belangrijker dan ik. Kun jij hetzelfde zeggen?’
‘Je wilt een terechtstelling!’ brulde Elaida, die haar tong weer had gevonden. ‘Nou, die krijg je niet! De dood is te goed voor je, Duistervriend! Ik zal zien dat je wordt verslagen – iedereen zal het zien – voor ik klaar met je ben. Pas dan ga je dood!’ Ze wendde zich tot de bedienden, die langs de zijkanten van de kamer met open mond stonden toe te kijken. ‘Haal soldaten! Ik wil dat ze in de diepste kerker wordt gesmeten die er in deze Toren is! Laat in de stad het nieuws verspreiden dat Egwene Alveren een Duistervriend is die de goedgunstigheid van de Amyrlin heeft geweigerd!’
De bedienden renden weg om haar opdracht uit te voeren. De klappen bleven neerkomen, maar Egwene begon gevoelloos te worden. Ze sloot haar ogen en voelde zich duizelig; ze had veel bloed verloren uit haar linkerarm, waar de diepste snijwonden in zaten. Het was tot een uitbarsting gekomen, zoals ze al had gevreesd. Ze had haar teerling geworpen.
Maar ze vreesde niet voor haar leven. Ze vreesde voor de Witte Toren. Terwijl ze tegen de muur leunde en haar gedachten wegebden, werd ze overmand door verdriet.
Haar strijd binnen de Toren was ten einde, hoe dan ook.
17
Kwesties van zeggenschap
‘Je moet voorzichtiger zijn,’ zei Sarene, die in de kamer stond.
‘We hebben veel invloed bij de Amyrlin Zetel. Je straffen, die kunnen we misschien met wat overreding milder krijgen, als je meewerkt.’
Semirhages minachtende gesnuif was duidelijk hoorbaar voor Cadsuane, die meeluisterde vanuit de gang voor de verhoorkamer, zittend in een behaaglijke stoel van houten balken. Cadsuane nipte van een kom warm zweetblad. De gang was van eenvoudig hout gemaakt, met een lange, donkerrood-met-witte loper en prisma-achtige lampen aan de muren, die een flakkerend licht verspreidden. Er waren nog enkele anderen bij haar in de gang – Daigian, Erian, Elza – die Semirhages schild in stand hielden. Behalve Cadsuane nam elke Aes Sedai in het kamp om beurten aan die groepen deel. Het was te gevaarlijk om deze taak alleen toe te vertrouwen aan de minder sterke Aes Sedai, omdat ze vermoeid konden raken. Het schild moest sterk blijven. Het Licht alleen wist wat er zou gebeuren als Semirhage zich bevrijdde.
Cadsuane dronk thee, met haar rug naar de muur. Altor had erop aangedrongen dat ‘zijn’ Aes Sedai de kans kregen om Semirhage te ondervragen, in plaats van alleen degenen die Cadsuane had gekozen. Ze wist niet zeker of het een poging was om zijn gezag te onderstrepen, of dat hij misschien echt dacht dat die vrouwen konden slagen waar Cadsuane – tot nu toe – had gefaald. Hoe dan ook, daarom stelde Sarene vandaag de vragen. De Taraboonse Witte zuster was een nadenkende vrouw, die zich er in het geheel niet van bewust was dat ze een van de mooiste Aes Sedai in jaren was. Haar onachtzaamheid was niet onverwacht, want ze was een zuster van de Witte Ajah, die vaak even onnadenkend konden zijn als Bruine zusters. Sarene wist ook niet dat Cadsuane afluisterde, dankzij het gebruik van een kleine weving van Geest. Het was een eenvoudige truc, die vaak werd geleerd door Novices. Door hem te vermengen met haar pas ontdekte kunst van het omdraaien van wevingen, kon Cadsuane meeluisteren zonder dat iemand binnen besefte dat ze het deed.
De Aes Sedai op de gang zagen natuurlijk wat ze deed, maar niemand zei iets. Ook al behoorden twee van hen – Elza en Erian – tot de groep dwazen die trouw had gezworen aan die jongen van Altor, ze deden voorzichtig met haar; ze wisten hoe Cadsuane hen bezag. Stomme vrouwen. Af en toe leek het wel alsof de helft van haar bondgenoten alleen maar doorlopend probeerde haar werk te bemoeilijken.
Binnen ging Sarene verder met haar verhoor. De meeste Aes Sedai in het landhuis hadden het nu al geprobeerd. Bruine, Groene, Witte en Gele zusters, allemaal hadden ze gefaald. Cadsuane had de Verzaker zelf nog geen vragen gesteld. De andere Aes Sedai zagen haar als een bijna mythische figuur, een faam die ze had gekoesterd. Ze was soms vele tientallen jaren achtereen weggebleven bij de Witte Toren, om ervoor te zorgen dat velen zouden aannemen dat ze dood was. Als ze dan weer opdook, veroorzaakte dat oproer. Ze was op jacht geweest naar valse Draken, zowel omdat het noodzakelijk was als omdat met elke man die ze ving haar reputatie bij de andere Aes Sedai werd vergroot.
Al haar werk was gericht geweest op deze eindtijd. Het Licht mocht haar verblinden als ze dat nu allemaal door dat joch van Altor zou laten verpesten!
Ze verhulde haar frons door nog een slokje thee te nemen. Ze verloor langzaam de zeggenschap, draad voor draad. Ooit zou iets tragisch als het geruzie in de Witte Toren meteen haar aandacht hebben getrokken. Maar ze had geen tijd voor dat probleem. De schepping zelf was bezig te ontrafelen, en de enige manier om daartegen te strijden was door al haar inspanningen op Altor te richten. En hij weerstond haar pogingen om hem te helpen. Stap voor stap werd hij een man met een stenen binnenkant, star en niet in staat zich aan te passen. Een standbeeld zonder gevoel kon het niet tegen de Duistere opnemen.