Выбрать главу

Perijn knikte terug. Het had geen zin om het verleden op te rakelen, niet terwijl hun trouw aan ‘Perijn Guldenoog’ had geholpen bij de redding van Faile. Maar terwijl hij doorliep, ving zijn scherpe gehoor op dat de twee spraken over de strijd, nog maar een paar dagen geleden, en hun aandeel daarin. Een van hen rook nog steeds naar bloed; hij had zijn laarzen niet gepoetst. Hij merkte de bloederige modder waarschijnlijk niet eens op.

Soms vroeg Perijn zich af of zijn zintuigen eigenlijk wel echt beter waren dan die van ieder ander. Hij nam de tijd om dingen op te merken die anderen negeerden. Hoe kon hen die bloedgeur ontgaan? En de frisse lucht van de bergen in het noorden? Die rook naar thuis, hoewel ze zich vele roeden van Tweewater bevonden. Als andere mensen de tijd namen hun neusgaten open te sperren en diep te snuiven, zouden zij dan ook kunnen ruiken wat hij rook? Als ze hun ogen openden en wat beter naar de wereld om hen heen keken, zouden ze dan hun zicht ook ‘scherp’ noemen, net als dat van Perijn?

Nee. Dat was maar verbeelding. Zijn zintuigen waren beter; zijn verwantschap met de wolven had hem veranderd. Hij had al een tijdje niet aan die verwantschap gedacht; hij was te zeer gericht geweest op Faile. Maar hij voelde zich niet langer zo opgelaten over zijn ogen. Ze waren een deel van hem. Het had geen zin erom te mokken.

En toch, de woede die hij voelde als hij vocht... dat gevoel dat hij de zeggenschap verloor. Het baarde hem steeds meer zorgen. De eerste keer dat hij het had gevoeld was die avond zo lang geleden, in de strijd tegen Witmantels. Een tijdlang had Perijn niet geweten of hij een wolf of een mens was.

En nu – tijdens een van zijn recente bezoeken aan de wolfsdroom – had hij geprobeerd Springer te vermoorden. In de wolfsdroom was de dood blijvend. Perijn was zichzelf die dag bijna kwijtgeraakt. Als hij eraan dacht, ontwaakten er vroegere angsten, angsten die hij aan de kant had geduwd. Angsten over een man die zich gedroeg als een wolf, opgesloten in een kooi.

Hij liep verder over het pad naar zijn tent en nam een paar besluiten. Hij had vastberaden achter Faile aangejaagd en daarbij de wolfsdroom ontweken, net zoals hij al zijn andere verantwoordelijkheden had ontweken. Hij had beweerd dat niets anders belangrijk was. Maar hij wist dat de waarheid veel ingewikkelder lag. Hij had zich op Faile gericht omdat hij zoveel van haar hield, maar – daarnaast – omdat het hem wel goed was uitgekomen. Haar redden was een uitvlucht geweest om andere dingen, zoals zijn onbehagen over het leiderschap en de wankele wapenstilstand tussen zichzelf en de wolf vanbinnen, te ontlopen.

Hij had Faile gered, maar er waren zoveel dingen die nog niet klopten. De antwoorden lagen wellicht in zijn dromen. Het werd tijd om terug te keren.

18

Een gehaaste boodschap

Siuan verstijfde – met een mand vol vuile was op haar heup – zodra ze het kamp van de Aes Sedai in liep. Het was deze keer haar eigen wasgoed. Ze had eindelijk beseft dat ze niet zowel haar eigen was als die van Brin hoefde te doen. Waarom liet ze de Novices niet wat van haar was doen? Er waren er tegenwoordig toch meer dan genoeg.

En stuk voor stuk bezetten ze het looppad rond de grote tent in het midden van het kamp. Ze stonden arm tegen arm, een muur van wit met haar in alle natuurlijke kleuren erboven. Een gewone bijeenkomst van de Zaal zou niet zoveel aandacht trekken. Er moest iets aan de hand zijn.

Siuan zette de rieten wasmand op een boomstronk en trok er een handdoek overheen. Ze vertrouwde die hemel niet, hoewel het de afgelopen week af en toe hooguit een beetje had gemotregend. Een havenmeestershemel is niet te vertrouwen. Wijze woorden. Zelfs als het gevolg alleen maar een mand vol natte kleding was, en nog wel vuile ook.

Ze haastte zich over de zandweg en stapte een van de houten looppaden op. De ruwe planken zakten een stukje door en kraakten onder haar voeten toen ze gehaast naar de grote tent liep. Er werd gesproken over het vervangen van de looppaden door iets blijvenders, misschien zelfs wel zo kostbaar als plaveistenen. Ze kwam achter de ruggen van de verzamelde vrouwen te staan. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Zaal die zoveel aandacht had getrokken, was onthuld dat Asha’man zusters hadden gebonden en dat de smet was gereinigd. Het Licht geve dat er geen verrassingen van die orde van grootte wachtten! Haar zenuwen waren al gespannen genoeg door haar omgang met die verrekte Garet Brin. Hij had nota bene geopperd dat hij haar zou moeten leren een zwaard te hanteren, gewoon voor het geval dat. Ze had zwaarden nooit erg nuttig gevonden. En wie had er bovendien ooit gehoord van een Aes Sedai met een wapen, vechtend als een dolle Aiel? Niet te geloven, die man.

Ze drong zich tussen de Novices door, geërgerd dat ze hun aandacht moest trekken voordat ze haar doorlieten. Ze stapten natuurlijk opzij zodra ze zagen dat er een zuster tussen hen door wilde, maar ze waren zo afgeleid dat het wat moeite kostte om ze aan de kant te krijgen. Ze berispte enkelen van hen omdat ze niet aan het werk waren. Waar was Tiana? Ze had die meisjes aan hun taken moeten zetten. Al zou die verrekte Rhand Altor zelf in het kamp verschijnen, de Novices hoorden door te gaan met hun lessen! Eindelijk zag ze, vlak bij de ingang van de grote tent, de vrouw die ze had verwacht. Als Egwenes Hoedster kon Sheriam de Zaal niet in zonder de Amyrlin. En dus moest ze buiten wachten. Al was het waarschijnlijk beter dan te zitten mokken in haar tent. De vrouw met de vurige haren had in de afgelopen weken behoorlijk wat van haar molligheid verloren. Ze moest echt eens opdracht geven om nieuwe gewaden te laten maken; haar oude begonnen om haar heen te hangen. Maar ze leek de laatste tijd wel wat kalmer geworden, minder grillig. Misschien was dat wat haar had dwarsgezeten. Ze had zelf altijd volgehouden dat er helemaal niets mis was.

‘Viskuit,’ gromde Siuan toen een Novice haar per ongeluk een por met haar elleboog gaf. Siuan loerde naar het meisje, dat ineenkromp en snel wegliep, met haar familie van Novices schoorvoetend achter haar aan. Siuan wendde zich weer tot Sheriam. ‘En? Wat is er aan de hand? Is een van de staljongens stiekem de koning van Tyr?’ Sheriam trok haar wenkbrauw op. ‘Elaida kan Reizen.’

‘Wat?’ vroeg Siuan, glurend in de tent. De zetels zaten vol met Aes Sedai, en de slungelige Ashmanaille – van de Grijze – sprak hen toe. Waarom was deze vergadering niet Verzegeld tot de Vlam? Sheriam knikte. ‘We zijn erachter gekomen toen Ashmanaille op pad werd gestuurd om te innen in Kandor.’ Schattingen waren een van de hoofdinkomsten voor Egwenes Aes Sedai. Al vele eeuwen stuurden alle koninkrijken dergelijke bijdragen naar Tar Valon. De Witte Toren was niet langer afhankelijk van dat inkomen; ze had veel betere middelen om in haar onderhoud te voorzien, waarbij ze niet afhankelijk was van de gulheid van derden. Toch werden schattingen nooit afgeslagen, en veel van de koninkrijken in de Grenslanden hielden nog vast aan de oude gebruiken.

Voordat de Witte Toren brak, was het een van Ashmanailles taken geweest om de giften in de boeken bij te werken en maandelijks een bedankje te sturen in naam van de Amyrlin. De splitsing van de Witte Toren, en de ontdekking van het Reizen, hadden het Egwenes Aes Sedai heel gemakkelijk gemaakt een afgevaardigde te sturen om de schattingen in eigen persoon op te halen. De Kandoraanse hoofdklerk maalde er niet om welke van de twee kanten van de Witte Toren hij steunde, zolang de schatting maar werd gestuurd, en hij had er geen moeite mee gehad om het geld rechtstreeks aan Ashmanaille te overhandigen.

Het beleg van Tar Valon had het eenvoudig gemaakt om dit geld af te romen van schattingen die anders naar Elaida zouden zijn gegaan, en ze gebruikten het om Brins soldaten te betalen. Een heel aardige speling van het lot. Maar geen enkele zee bleef eeuwig kalm. ‘De hoofdklerk was behoorlijk woest,’ zei Ashmanaille met haar nuchtere stem. ‘“Ik heb jullie deze maand al betaald,” zei hij tegen me. “Ik heb het geld aan een vrouw gegeven die nog geen dag geleden hier was. Die vrouw had een brief van de Amyrlin zelf bij zich, met het juiste zegel, waarin stond dat ik het geld alleen aan iemand van de Rode Ajah mocht geven.”’